Uitspraak
wonende te [woonplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
kantoorhoudende te Kerkrade,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
4.Beslissing
17 juni 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 juni 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de vervangende toestemming tot erkenning van een kind. De moeder, verzoekster tot cassatie, heeft beroep ingesteld tegen een beschikking van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De vader en de bijzonder curator van de minderjarige hebben verzocht het beroep te verwerpen. De Hoge Raad verwijst naar eerdere beschikkingen van de rechtbank Limburg en het gerechtshof, die relevant zijn voor de beoordeling van de zaak. De conclusie van de Advocaat-Generaal, F.F. Langemeijer, strekt tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten in het middel niet tot cassatie kunnen leiden, en dat er geen noodzaak is voor nadere motivering, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep van de moeder, waarmee de beschikking van het hof in stand blijft.