In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 juni 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen ESMILO B.V. en MEDIQ APOTHEKEN BEHEER B.V. ESMILO, de eiseres tot cassatie, had beroep ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. Dit arrest was eerder gewezen op 16 september 2014 en betrof een geschil over een overeenkomst inzake de levering van geneesmiddelen, waarbij de vraag was of deze overeenkomst in strijd was met het Besluit bereiding en aflevering farmaceutische producten. De Hoge Raad verwijst naar eerdere uitspraken, waaronder die van 1 juni 2012, waarin de grenzen van het geding na verwijzing aan de orde kwamen.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de klachten die door ESMILO in het principale beroep zijn aangevoerd, niet tot cassatie kunnen leiden. Dit werd onderbouwd met artikel 81 lid 1 RO, waaruit blijkt dat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Aangezien het principale beroep faalde, werd het voorwaardelijk incidentele beroep van MEDIQ niet verder behandeld.
In de beslissing heeft de Hoge Raad ESMILO veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van MEDIQ zijn begroot op € 6.467,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. Deze uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de regels omtrent cassatie en de noodzaak voor partijen om hun argumenten goed te onderbouwen.