In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 juni 2016 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van [X] Ltd tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 8 december 2015, nr. SGR 15/5444 V. Het beroep betreft een verzet tegen de beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken en de aanslag onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2015, met betrekking tot de onroerende zaak gelegen aan [a-straat 1] (beneden) te [Z].
De Hoge Raad heeft in deze procedure de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie beoordeeld. De griffier van de Hoge Raad heeft de belanghebbende op 24 februari 2016 gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en een termijn van vier weken gesteld voor de betaling. Deze brief werd echter wegens onbestelbaarheid teruggezonden. Een tweede brief op 25 april 2016, waarin de belanghebbende werd verzocht om uitleg over de niet-tijdige betaling van het griffierecht, werd eveneens niet beantwoord.
Op basis van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten.
De beslissing van de Hoge Raad is dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk wordt verklaard, en dit arrest is openbaar uitgesproken op 17 juni 2016.