In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 juni 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure met zaaknummer 16/00093. Het beroep in cassatie was ingesteld door een belanghebbende, een Poolse partij, tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 26 november 2015, nr. SGR 15/6091 V. De zaak betrof een verzet van de belanghebbende tegen een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting over de periode van 10 juni 2013 tot en met 1 juni 2014, alsook de daarbij opgelegde boete.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling geconcludeerd dat de klachten die door de belanghebbende zijn aangevoerd, geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld, klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep. Daarnaast zijn de klachten volgens de Hoge Raad klaarblijkelijk niet tot cassatie in staat te leiden.
Op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en na gehoord te hebben de Procureur-Generaal, heeft de Hoge Raad besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren. Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon en L.F. van Kalmthout, en is openbaar uitgesproken op 17 juni 2016.