Uitspraak
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de
Rechtbank Noord-Hollandvan 4 juni 2015, nr. HAA 15/1042 V, op het verzet van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 15 december 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 januari 2016 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft een verzet tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 15 december 2014, waarbij belanghebbende in het ongelijk werd gesteld. De Rechtbank Noord-Holland heeft op 4 juni 2015 uitspraak gedaan in deze kwestie, waarop belanghebbende cassatie heeft ingesteld. De Staatssecretaris van Financiën heeft gereageerd met een verweerschrift, en belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
De Hoge Raad heeft de klacht van belanghebbende beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kan leiden. De Hoge Raad oordeelde dat de klacht geen nadere motivering behoeft, omdat deze niet leidt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit betekent dat de Hoge Raad de eerdere uitspraak van de Rechtbank bevestigt en het beroep in cassatie ongegrond verklaart.
Daarnaast heeft de Hoge Raad geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. Het arrest is openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Fierstra als voorzitter, samen met de raadsheren Th. Groeneveld en J. Wortel, en de waarnemend griffier F. Treuren was aanwezig.