Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste en het tweede middel
3.Beoordeling van het derde middel
4.Slotsom
5.Beslissing
14 juni 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 juni 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1974, was in cassatie gegaan tegen een eerdere uitspraak van het hof, waarin hij was veroordeeld voor witwassen. De verdachte en zijn vriendin werden aangehouden op Schiphol met grote contante geldbedragen, waarvan de herkomst uit een misdrijf werd vermoed. De verdediging stelde dat de redelijke termijn van artikel 6, eerste lid, EVRM was overschreden, omdat de stukken te laat door het hof waren ingezonden. De Hoge Raad oordeelde dat dit middel gegrond was en dat dit moest leiden tot een vermindering van de aan de verdachte opgelegde taakstraf van 240 uur, die nu werd vastgesteld op 228 uur, met een vervangende hechtenis van 114 dagen. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft het aantal uren taakstraf en de duur van de vervangende hechtenis. Voor het overige werd het beroep verworpen. De uitspraak werd gedaan door de vice-president en twee raadsheren, met de waarnemend griffier aanwezig.