Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste middel
3.Slotsom
4.Beslissing
14 juni 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 juni 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte had verzocht om het horen van twee getuigen, zijn echtgenote en zoon, die tijdens de terechtzitting aanwezig waren. Het Hof heeft echter afgezien van het horen van deze getuigen zonder de motivering van zijn beslissing te onderbouwen met de in artikel 288, eerste lid onder b en c van het Wetboek van Strafvordering (Sv) genoemde gronden. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit een eerdere uitspraak (ECLI:NL:HR:2014:1496) en concludeert dat de afwijzing van het getuigenverzoek niet begrijpelijk is gemotiveerd. De voorzitter van het Hof had de getuigen aangemerkt als ter terechtzitting meegebrachte getuigen, maar heeft niet voldaan aan de vereisten voor het afzien van het horen van deze getuigen. De Hoge Raad oordeelt dat het middel slaagt en vernietigt de bestreden uitspraak. De zaak wordt terugverwezen naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor een nieuwe behandeling van het hoger beroep.