ECLI:NL:HR:2016:1171

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 juni 2016
Publicatiedatum
10 juni 2016
Zaaknummer
16/00711
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie inzake de goede trouw van de schuldenaar en de toepassing van de hardheidsclausule

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 juni 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.J.Ph. Dietz de Loos. Het cassatieberoep was gericht tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag, dat op 2 februari 2016 was gewezen. De zaak betreft de toepassing van artikel 80a lid 1 van het Reglement op de Rechtsvordering (RO) in het kader van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP). Verzoeker had eerder een vonnis van de rechtbank Rotterdam ontvangen in een insolventiezaak, en het hof had dit vonnis bevestigd.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling geconcludeerd dat de klachten van verzoeker geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit was gebaseerd op het standpunt van de Procureur-Generaal, die stelde dat verzoeker klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep. De Hoge Raad oordeelde dat de aangevoerde klachten niet tot cassatie konden leiden, en verklaarde het beroep niet-ontvankelijk. Dit arrest is van belang voor de interpretatie van de goede trouw van de schuldenaar en de toepassing van de hardheidsclausule in het kader van de WSNP.

De uitspraak van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot, en de beslissing is genomen in aanwezigheid van de andere raadsheren, waaronder de voorzitter A.M.J. van Buchem-Spapens.

Uitspraak

10 juni 2016
Eerste Kamer
16/00711
EE/RB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.Ph. Dietz de Loos.
Verzoeker zal hierna ook worden aangeduid als [verzoeker].

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak met het insolventienummer C/10/13/1286 F van de rechtbank Rotterdam van 18 november 2015;
b. het arrest in de zaak 200.180.656/01 van het gerechtshof Den Haag van 2 februari 2016.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het standpunt van de Procureur-Generaal strekt tot toepassing van art. 80a lid 1 RO.

3.Beoordeling van de ontvankelijkheid

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal onder 5 - 9).
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, T.H. Tanja-van den Broek en C.E. du Perron, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
10 juni 2016.