ECLI:NL:HR:2016:1170

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 juni 2016
Publicatiedatum
10 juni 2016
Zaaknummer
16/01088
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van cassatieberoep wegens gebrek aan ondertekening door advocaat

Op 10 juni 2016 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in de zaak van een moeder die cassatie heeft ingesteld tegen een beschikking van het gerechtshof Amsterdam. De moeder, die als verzoekster optrad, was in deze procedure in conflict met de Raad voor de Kinderbescherming, die als verweerder optrad. De zaak betreft een verzoekschrift dat op 17 februari 2016 bij de Hoge Raad is ingediend, maar niet was ondertekend door een advocaat, zoals vereist volgens artikel 426a lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat het ontbreken van de handtekening van een advocaat bij de Hoge Raad een tekortkoming is die niet kan worden genegeerd. De moeder had de mogelijkheid om het verzoekschrift binnen twee weken opnieuw in te dienen, maar heeft van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt. Hierdoor kon de Hoge Raad niet anders dan de moeder niet-ontvankelijk verklaren in haar cassatieberoep.

De uitspraak benadrukt het belang van de formele vereisten in het cassatieproces en de noodzaak voor verzoekers om zich aan deze vereisten te houden om ontvankelijkheid te waarborgen. De beslissing werd openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot, na een collegiale beoordeling door de andere raadsheren.

Uitspraak

10 juni 2016
Eerste Kamer
16/01088
EE
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
t e g e n
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING,
zetelende te Amsterdam,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de moeder en de Raad.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikking in de zaak C/13/561661 FA RK 14-2039 van de rechtbank Amsterdam van 25 februari 2015;
b. de beschikking in de zaak 200.170.369/01 van het gerechtshof Amsterdam van 17 november 2015.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van het hof heeft de moeder beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Raad heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de moeder in haar cassatieberoep.

3.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

Het op 17 februari 2016 ingekomen verzoekschrift voldoet niet aan de eisen van art. 426a lid 1 Rv, omdat het niet is ondertekend door een advocaat bij de Hoge Raad. Dit verzuim kan worden hersteld door hetzelfde verzoekschrift binnen twee weken na binnenkomst ter griffie van de Hoge Raad opnieuw in te dienen, maar nu ondertekend door een advocaat bij de Hoge Raad. Van deze mogelijkheid is geen gebruik gemaakt. Dit brengt mee dat de moeder in haar beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en C.E. du Perron, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
10 juni 2016.