Uitspraak
wonende te [woonplaats] ,
gevestigd te San Bernardino, Chili,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
10 juni 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 juni 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [eiser] tegen de vennootschap naar Chileens recht, CHILEAN LUMBER COMPANY S.A. (CLC). De zaak betreft de vraag welk recht van toepassing is bij onrechtmatig handelen van een bestuurder van een vennootschap. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling verwezen naar artikel 10:119 BW en artikel 4 lid 3 van de Rome II-verordening. De zaak is eerder behandeld in de feitelijke instanties, waarbij verschillende vonnissen en arresten zijn uitgesproken, waaronder vonnissen van de rechtbank Utrecht en arresten van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de klachten die door [eiser] in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, niet tot cassatie kunnen leiden. Dit is in overeenstemming met artikel 81 lid 1 RO, dat bepaalt dat geen nadere motivering vereist is wanneer de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep van [eiser] dan ook verworpen en hem in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, die aan de zijde van CLC zijn begroot op nihil.
Deze uitspraak is gedaan door de vice-president F.B. Bakels als voorzitter, samen met de raadsheren A.H.T. Heisterkamp, G. de Groot, T.H. Tanja-van den Broek en C.E. du Perron. De uitspraak is openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot.