Uitspraak
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van de ontvankelijkheid
4.Beslissing
10 juni 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 juni 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure met zaaknummer 15/05904. De zaak betreft een verzoeker die in cassatie is gegaan tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch, dat op 17 december 2015 was gewezen. De Hoge Raad verwijst naar eerdere uitspraken, waaronder een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 12 oktober 2015. De kern van de zaak draait om de vraag of het cassatieberoep ontvankelijk is, waarbij de Procureur-Generaal heeft gepleit voor niet-ontvankelijkheid op basis van artikel 80a lid 1 van de Rechtsvordering (RO). De Hoge Raad oordeelt dat de klachten van de verzoeker geen behandeling in cassatie rechtvaardigen, omdat de verzoeker klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep. Dit leidt tot de beslissing van de Hoge Raad om het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren. De uitspraak is openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot.