Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt in:
"16. Tijdens het vierde - en tevens laatste - verhoor dat plaatsvond op 7 november 2012 vraagt cliënt nadat onder meer gedreigd is met het inzetten van dwangmiddelen ("ik zit sterk te denken aan die zoeking" (pagina's 4 en 8 verbatim uitwerking vierde verhoor) om zijn advocaat te mogen spreken (pagina 15 verbatim uitwerking vierde verhoor). Waar de verbalisanten op grond van het bepaalde in artikel 28, tweede lid Sv. en artikel 6 EVRM verplicht zijn om de verdachte zoveel als mogelijk de gelegenheid te verschaffen om zich met zijn advocaat in verbinding te stellen, kiezen deze verbalisanten ervoor om aan cliënt de nogal ongepaste vraag te stellen: "Waarom?" (pagina 15 verbatim uitwerking vierde verhoor). Cliënt geeft te kennen dat hij het vervelend vindt dat hij op deze manier beschuldigd wordt. Vervolgens wekt het proces-verbaal de indruk dat cliënt op een aantal vragen zou hebben gezwegen (pagina 16 en 17 verbatim uitwerking vierde verhoor). In werkelijkheid worden er echter nauwelijks vragen gesteld en blijkt het hier te gaan om één van de vele monologen van verbalisant [verbalisant] waar cliënt - terecht - niet of nauwelijks op reageert. Het verhoor gaat vervolgens gewoon verder zonder dat er gevolg wordt gegeven aan de wens van cliënt om contact met zijn advocaat te mogen opnemen. De verbalisant doet er zelfs nog een schepje bovenop, want daar waar mevrouw Jonathans kennelijk niet heeft kunnen verstaan wat verbalisant [verbalisant] omstreeks 13:51:35 zegt, heeft de verdediging dat wel verstaan.
"V1 : [verdachte] , ik zou zeggen: kleedt u zich eens uit en ik maak een foto van u.... Naakt.
Ik heb u gisteren en eergisteren gevraagd: heeft hij u ook bloot gezien? Nee, nooit Hij beschrijft uw lijf.
C : Ja, dat kan niet
VI : Dat kan niet.
C : Nee.
V1 : Hij vertelt wel details namelijk. Dus daarom zou ik eigenlijk willen. Staat u toe dat u zich uitkleedt en dat we dan een technisch rechercheur laten komen die uw lijf fotografeert?"
Dit is te kwalificeren als een oneigenlijke dreiging met het inzetten van een dwangmiddel op een wijze die niet bij wet is voorzien. Het is immers de officier van justitie of de hulpofficier van justitie voor wie de verdachte wordt geleid of die zelf de verdachte heeft aangehouden die, bij het bestaan van ernstige bezwaren, in het belang van het onderzoek kan bepalen dat de verdachte aan zijn lichaam wordt onderzocht. De uitwendige schouw van het lichaam valt daaronder, zij het dat dit ingevolge het bepaalde in het derde lid van artikel 56 Sv. op een besloten plaats en voor zover mogelijk door personen van hetzelfde geslacht als de verdachte moet worden verricht. [verbalisant] was en is niet bevoegd om zo'n onderzoek te bepalen, laat staan dat hij dit onderzoek zou mogen uitvoeren in de ruimte waar het verhoor (en daarmee dus ook het onderzoek aan het lichaam) audiovisueel wordt vastgelegd, in aanwezigheid van een vrouwelijke verbalisant, en er ook nog eens foto's van maakt.
17. Echter, nu het dwangmiddel niet is ingezet, zal vooral moeten worden gekeken of hiermee sprake is geweest van overtreding van het pressieverbod zoals bedoeld in artikel 29 Sv. De vraag is dan ook of kan worden uitgesloten dat de verklaring die cliënt vervolgens aflegt mede tot stand is gekomen onder invloed van deze oneigenlijke dreiging. Naar het oordeel van de verdediging is zulks niet uit te sluiten en in elk geval van belang, omdat geen gevolg wordt gegeven aan het verzoek van de verdachte om contact met zijn raadsman op te nemen.
18. Het verhoor gaat vervolgens verder over lichaamsbeharing, het bezoeken van een lunchruimte en het Internetgedrag van cliënt. Ook daar voert verbalisant [verbalisant] de druk behoorlijk op door te stellen dat de politie alles kan terugvinden, zelfs als het gewist is (pagina 41 verbatim uitwerking vierde verhoor). Vervolgens geeft verbalisant [verbalisant] te kennen dat ze steeds aan cliënt moeten 'trekken’, maar dat ze ook vlot zaken kunnen doen (pagina 42 verbatim uitwerking vierde verhoor). Cliënt geeft daarop het volgende aan:
"Ik kan het niet en ik doe het niet. Ik ben te moe. Geradbraakt en ik wil graag mijn advocaat spreken."
(pagina 42 verbatim uitwerking vierde verhoor)
De reactie van de verbalisanten op dit tweede verzoek van cliënt om contact met zijn raadsman te mogen opnemen is veelzeggend:
"En als u uw advocaat heeft gesproken, bent u dan bereid om met ons te praten?" (pagina 42 verbatim uitwerking vierde verhoor)
19. Even terug naar de basis: de verdachte behoort telkens wanneer hij dit verzoekt, zoveel mogelijk de gelegenheid te worden verschaft om zich met zijn raadsman in verbinding te stellen. Dat kan en mag natuurlijk nooit afhankelijk worden gesteld van de proceshouding van de verdachte. Opnieuw stelt de verdediging vast dat - zonder enige toelichting - geen gehoor wordt gegeven aan het verzoek van cliënt. Er volgt opnieuw een monoloog van verbalisant [verbalisant] die onmiskenbaar het gevoel heeft dat cliënt op het punt staat om te breken. Vervolgens wordt aan cliënt niet de gelegenheid gegeven om even te bellen met zijn advocaat, maar hem wordt wel de gelegenheid gegeven om er vijf minuutjes over na te denken (pagina 45 verbatim uitwerking vierde verhoor) en dat is het moment waarop cliënt uiteindelijk - zonder dat hij gelegenheid heeft gehad om zijn dilemma met zijn raadsman te bespreken - besluit zijn proceshouding te wijzigen. Dit is uiteraard een rechtstreeks gevolg van de herhaalde weigering van de politie om cliënt contact te laten opnemen met zijn raadsman teneinde onder meer zijn procespositie, alsmede zijn fysieke toestand en de dreiging met het inzetten van dwangmiddelen te bespreken. Cliënt verklaart wat dat aangaat aan het einde van het verhoor ook nog dat hij het heel moeilijk vond om zijn eigen strategie te bepalen (pagina 82 verbatim uitwerking vierde verhoor).
20. Schending van artikel 28, tweede lid Sv. is in strijd met het bepaalde in artikel 6 EVRM én de beginselen van een behoorlijke procesorde. Die schending behoort - gezien het belang van de geschonden norm, de ernst van het verzuim en het nadeel dat is veroorzaakt - te worden gesanctioneerd met bewijsuitsluiting. Door de schending is cliënt verstoken gebleven van rechtsbijstand en is hij niet in de gelegenheid geweest om zijn proceshouding, zijn fysieke conditie en de eventuele inzet van dwangmiddelen met zijn advocaat te bespreken.
Het gevolg hiervan is dat de verklaringen die cliënt heeft afgelegd nadat hij voor de eerste keer, en in elk geval nadat hij voor de tweede keer had verzocht om zijn raadsman te mogen raadplegen op grond van het bepaalde in artikel 359a Sv. niet voor het bewijs kunnen en mogen worden gebezigd.
De rechtbank heeft dit verweer van de verdediging terecht gehonoreerd en de schending van artikel 28 Sv in combinatie met artikel 6 EVRM aangenomen en geoordeeld dat de verklaringen die cliënt heeft afgelegd nadat hij voor de eerste keer verzocht om zijn advocaat te mogen spreken, meer specifiek vanaf pagina 15 van het verbatim uitgewerkte verhoor van 7 november 2012 op grond van het bepaalde in artikel 359a Sv uitgesloten van het bewijs. Uw Hof wordt verzocht om deze overweging en dit oordeel van het Hof (de Hoge Raad begrijpt: de Rechtbank) te bekrachtigen."