Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste middel
3.Beoordeling van het tweede middel
4.Beoordeling van het derde middel
5.Slotsom
6.Beslissing
7 juni 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 juni 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De zaak betreft een verdachte die op 14 april 2012 in Rotterdam beledigende woorden heeft geuit tegen een vrouw, wat heeft geleid tot een veroordeling. De verdachte heeft beroep in cassatie ingesteld, waarbij zijn advocaat L.E.G. van der Hut middelen van cassatie heeft voorgesteld. De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de strafoplegging, en heeft verzocht om terugwijzing naar het Gerechtshof Den Haag voor herbehandeling van de zaak.
De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte beoordeeld. Het eerste middel, dat betrekking had op de bewezenverklaring, werd verworpen omdat het niet tot cassatie kon leiden. Het tweede middel, dat stelde dat de bewezenverklaring niet uit de bewijsmiddelen kon worden afgeleid, werd gegrond verklaard. De Hoge Raad oordeelde dat de bewezenverklaring van de belediging niet voldoende was onderbouwd met de gebezigde bewijsmiddelen, waardoor de bestreden uitspraak niet aan de wettelijke eisen voldeed.
Daarnaast werd het derde middel, dat betrekking had op de bijzondere voorwaarden die aan de verdachte waren opgelegd, ook gegrond verklaard. De Hoge Raad oordeelde dat, gezien de meerderjarigheid van de verdachte ten tijde van de uitspraak in hoger beroep, de bijzondere voorwaarden niet correct waren toegepast. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar alleen voor wat betreft de beslissingen over de bewezenverklaring en de strafoplegging, en heeft de zaak terugverwezen naar het Gerechtshof Den Haag voor herbehandeling.