ECLI:NL:HR:2016:1114

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 juni 2016
Publicatiedatum
7 juni 2016
Zaaknummer
15/00895
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie in een jeugdzaak met betrekking tot belediging en bijzondere voorwaarden

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 juni 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De zaak betreft een verdachte die op 14 april 2012 in Rotterdam beledigende woorden heeft geuit tegen een vrouw, wat heeft geleid tot een veroordeling. De verdachte heeft beroep in cassatie ingesteld, waarbij zijn advocaat L.E.G. van der Hut middelen van cassatie heeft voorgesteld. De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de strafoplegging, en heeft verzocht om terugwijzing naar het Gerechtshof Den Haag voor herbehandeling van de zaak.

De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte beoordeeld. Het eerste middel, dat betrekking had op de bewezenverklaring, werd verworpen omdat het niet tot cassatie kon leiden. Het tweede middel, dat stelde dat de bewezenverklaring niet uit de bewijsmiddelen kon worden afgeleid, werd gegrond verklaard. De Hoge Raad oordeelde dat de bewezenverklaring van de belediging niet voldoende was onderbouwd met de gebezigde bewijsmiddelen, waardoor de bestreden uitspraak niet aan de wettelijke eisen voldeed.

Daarnaast werd het derde middel, dat betrekking had op de bijzondere voorwaarden die aan de verdachte waren opgelegd, ook gegrond verklaard. De Hoge Raad oordeelde dat, gezien de meerderjarigheid van de verdachte ten tijde van de uitspraak in hoger beroep, de bijzondere voorwaarden niet correct waren toegepast. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar alleen voor wat betreft de beslissingen over de bewezenverklaring en de strafoplegging, en heeft de zaak terugverwezen naar het Gerechtshof Den Haag voor herbehandeling.

Uitspraak

7 juni 2016
Strafkamer
nr. S 15/00895 J
DAZ/CeH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 10 februari 2015, nummer 22/001940-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1996.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft L.E.G. van der Hut, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het eerste middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Beoordeling van het tweede middel

3.1.
Het middel klaagt dat de bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid.
3.2.1.
Ten laste van de verdachte is onder 2 bewezenverklaard dat:
"hij op 14 april 2012 te Rotterdam opzettelijk beledigend een vrouw genaamd [betrokkene 1] , in het openbaar en in dier tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd (onder andere) de woorden "Je bent vies, kankerdik en je moet opdonderen. Kankerwijf.", althans woorden van gelijke beledigende aard."
3.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 15 april 2012 van de politie Rotterdam - Rijnmond met nr. PL17I0 2012312658-1. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 5 en 6):
als de op 14 april 2012 afgelegde verklaring van aangeefster [betrokkene 1] :
Vandaag, 14 april 2012, was ik bij [A] werkzaam. (...) Ik hoorde dat [verdachte] tegen mij zei: 'Je bent vies, kankerdik en je moet opdonderen. Kankerwijf.' (...) Ik voelde mij beledigd.
2. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 14 april 2012 van de politie Rotterdam - Rijnmond met nr. PL17I0 2012312658-11. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 16):
als de op 14 april 2012 afgelegde verklaring van de verdachte:
Ik ging naar die dikzak van [A] . (...) Ik heb gezegd dat ze vies was en dat ze dik was."
3.3.
Aangezien de bewezenverklaring, voor zover inhoudende dat het feit in het openbaar te Rotterdam is begaan, niet zonder meer kan worden afgeleid uit de gebezigde bewijsmiddelen, is de bestreden uitspraak in zoverre niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
3.4.
Het middel is terecht voorgesteld.

4.Beoordeling van het derde middel

4.1.
Het middel klaagt over de gestelde bijzondere voorwaarde.
4.2.
Het dictum van de bestreden uitspraak luidt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, als volgt:
"Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 30 (dertig) dagen jeugddetentie.
Bepaalt dat een gedeelte van de werkstraf, groot 20 (twintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 10 (tien) dagen jeugddetentie, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77z, eerste lid, onder b, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen van Stichting Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam, afdeling jeugdreclassering, ook als dat inhoudt een meldplicht, waarbij aan Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam, afdeling jeugdreclassering, opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van deze voorwaarde en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden."
4.3.
In aanmerking genomen dat de verdachte ten tijde van de uitspraak in hoger beroep meerderjarig was, had op grond van het toen toepasselijke art. 77aa, vierde lid, Sr slechts aan een reclasseringsinstelling als bedoeld in art. 14d, tweede lid, Sr opdracht kunnen worden verleend om toezicht te houden op de naleving van de bijzondere voorwaarde en de verdachte daarbij hulp en steun te verlenen. De Hoge Raad zal dit verzuim niet herstellen omdat het aan het Hof is om, mede in het licht van de meerderjarigheid van de verdachte, te oordelen over het nut en de noodzaak van het stellen van bijzondere voorwaarden.
4.4.
Voor zover het middel klaagt over voormeld verzuim, is het terecht voorgesteld.

5.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

6.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 2 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
7 juni 2016.