ECLI:NL:HR:2016:1113

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 juni 2016
Publicatiedatum
6 juni 2016
Zaaknummer
15/02574
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het cassatieberoep in verband met de betekening van de appeldagvaarding

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte, geboren in 1982 en gedetineerd in de gevangenis te Gent, had afstand gedaan van zijn aanwezigheidsrecht bij de behandeling van zijn zaak in hoger beroep. De raadsman van de verdachte betwistte de rechtsgeldigheid van de betekening van de appeldagvaarding, omdat de akte van uitreiking in het ongerede was geraakt. Het Hof had overwogen dat er geen reden was om aan te nemen dat de afstandsverklaring van de verdachte geen authentiek document was en dat de verdachte welbewust afstand had gedaan van zijn recht om aanwezig te zijn. De Hoge Raad oordeelde dat het belang van de verdachte bij de klacht over de akte van uitreiking niet evident was, vooral omdat de verdachte op de hoogte was van de zitting. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie niet-ontvankelijk op basis van artikel 80a RO, en volgde daarmee de conclusie van de Advocaat-Generaal, die had gepleit voor vernietiging van de bestreden uitspraak en nietigverklaring van de dagvaarding in hoger beroep. De uitspraak werd gedaan op 7 juni 2016.

Uitspraak

7 juni 2016
Strafkamer
nr. S 15/02574
CB/ES
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof Den Haag van 12 mei 2015, nummer 22/005046-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot nietigverklaring van de dagvaarding in hoger beroep.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

2.1.
Het middel klaagt primair over het in het bestreden arrest besloten liggende oordeel van het Hof dat de appeldagvaarding rechtsgeldig is betekend. Het voert daartoe aan dat de bij de appeldagvaarding behorende akte van uitreiking in het ongerede is geraakt zodat het ervoor moet worden gehouden dat die dagvaarding niet op de bij de wet voorgeschreven wijze is betekend. Subsidiair klaagt het middel over de afwijzing van het verzoek van de raadsman om de behandeling van de zaak aan te houden.
2.2.
De in het middel bedoelde akte van uitreiking ontbreekt bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken. Naar aanleiding van een door de raadsvrouwe op de voet van art. IV lid 3 van het Procesreglement Strafkamer Hoge Raad gedaan verzoek is bij het Hof nadere informatie ingewonnen. Op grond van die informatie moet worden aangenomen dat die akte in het ongerede is geraakt en niet meer beschikbaar zal komen.
2.3.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt – voor zover voor de beoordeling van het middel van belang – het volgende in:
"De verdachte, gedagvaard als:
(...)
thans gedetineerd in de gevangenis te Gent (België),
is niet ter terechtzitting verschenen.
Als raadsman van de verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. E.G.S. Roethof, advocaat te Amsterdam.
(...)
De voorzitter doet mededeling van een document d.d. 10 mei 2015, inhoudende de mededeling van de verdachte dat deze afstand doet van het recht bij de behandeling van de zaak in hoger beroep aanwezig te zijn.
Voorts deelt de voorzitter mede dat gisteren op 11 mei 2015 door de griffier contact is gezocht met de raadsman met betrekking tot de door de verdachte gedane afstand van zijn aanwezigheidsrecht.
De raadsman merkt het volgende op:
Ik heb mijn cliënt kort voor de laatste pro forma zitting bezocht en heb daarna nog telefonisch contact met hem gehad. Naar aanleiding van het telefonisch contact met de griffier van gisteren heb ik getracht contact met mijn cliënt te krijgen. Dit is kort gelukt maar de verbinding werd verbroken. Vanochtend heb ik opnieuw geprobeerd contact te krijgen maar is mij door een medewerker van de gevangenis medegedeeld dat ik mijn cliënt pas vanmiddag kan spreken. Ik heb derhalve niet kunnen controleren of mijn cliënt daadwerkelijk afstand van zijn aanwezigheidsrecht heeft gedaan. Ik acht het aanwezigheidsrecht van groot belang en wil graag nagaan hoe de procedure omtrent het tekenen van de afstandsverklaring door mijn cliënt is verlopen. Voorts ben ik door mijn cliënt niet uitdrukkelijk gemachtigd de verdediging te voeren.
De voorzitter merkt op dat het aanwezigheidsrecht van een verdachte een groot goed is, maar dat van dat recht ook afstand kan worden gedaan. Op de voorliggende afstandsverklaring staat een handtekening van de verdachte.
De raadsman wordt in de gelegenheid gesteld kennis te nemen van de afstandsverklaring.
Desgevraagd door de voorzitter deelt de raadsman het volgende mede:
Mijn cliënt is op de hoogte van de zitting van vandaag.
Desgevraagd door de voorzitter merkt de advocaat-generaal op:
Met de gevangenis in België is afgesproken dat de verdachte tot de grens met Nederland zou worden getransporteerd. Vanaf de grens zou de verdachte worden opgehaald en naar De Schie worden overgebracht, zodat hij vanuit daar vandaag naar Den Haag kon worden vervoerd. Naar aanleiding van de binnengekomen afstandsverklaring is het transport geannuleerd.
Desgevraagd door de voorzitter deelt de griffier het volgende mede:
Bij navraag bij het Internationaal Rechtshulp Centrum (IRC) in Amsterdam is mij het navolgende gebleken.
Wanneer een verdachte gedetineerd zit in het buitenland wordt het IRC verzocht zorg te dragen voor de oproeping van de verdachte, transport, et cetera. Indien een verdachte niet naar de zitting wil komen, vraagt het IRC de gevangenis om een afstandsverklaring. Dat is in de onderhavige zaak ook het geval geweest. De afstandsverklaring is door [betrokkene], medewerker van de griffie gevangenis Gent, per e-mail verzonden aan het IRC. Door het IRC is de afstandsverklaring doorgezonden aan het Ressortsparket.
De raadsman deelt het volgende mede:
Voor mij bestaan er vele onduidelijkheden. Ik zou graag contact hebben met mijn cliënt over hoe en waarom hij voor afstand heeft getekend. Primair verzoek ik dan ook de behandeling van de zaak aan te houden. Subsidiair verzoek ik mij, ondanks het ontbreken van een machtiging, in de gelegenheid te stellen het woord tot verdediging te voeren.
De voorzitter merkt op dat het subsidiaire verzoek van de raadsman op fundamentele problemen stuit, aangezien artikel 279 van het Wetboek van Strafvordering niet voorziet in de gevraagde mogelijkheid.
Desgevraagd door de voorzitter merkt de raadsman het volgende op:
Het is erg lastig om contact te krijgen met mijn cliënt. Ik krijg eerst een medewerker van de gevangenis aan de lijn waarop ik een e-mailbericht kan sturen naar de gevangenis. Dit maakt het allemaal erg lastig.
Hiertoe in de gelegenheid gesteld, merkt de advocaat- generaal het volgende op:
Ik stel vast dat de verdachte ruimschoots van te voren op de hoogte was van de zitting van vandaag. Hij heeft doelbewust afstand gedaan van zijn aanwezigheidsrecht. Het verkrijgen van een machtiging is de verantwoordelijkheid van de raadsman. Hij had deze eerder moeten regelen. Het is niet in het belang van de zaak, dat deze wordt aangehouden en ik verzet mij hier dan ook tegen. (...) Tegen het door de raadsman gedane subsidiaire verzoek, verzet de wet zich.
Het hof onderbreekt vervolgens het onderzoek voor beraad. Na beraad wordt het onderzoek hervat.
Desgevraagd door de voorzitter deelt de raadsman het volgende mede:
Ik heb contact gehad met de gevangenis in Gent. Mijn cliënt verblijft op het moment op een afdeling waar hij niet gestoord mag worden. Hij mag aan het einde van de middag telefonisch contact hebben.
De voorzitter deelt als beslissing van het hof mede dat het verzoek van de raadsman om de behandeling van de zaak aan te houden, wordt afgewezen. Het hof heeft geen redenen om aan te nemen dat de door de verdachte ondertekende afstandsverklaring geen authentiek document van de gevangenis in Gent betreft. Evenmin heeft het hof redenen om aan te nemen dat de verdachte niet welbewust afstand heeft gedaan van zijn recht om bij de behandeling van zijn zaak in hoger beroep aanwezig te zijn. Voorts overweegt het hof dat de raadsman bij een eerder overleg met de verdachte de verschillende opties met hem had moeten bespreken evenals de wens van de verdachte om al dan niet afstand te doen van zijn aanwezigheidsrecht. Het voorgaande is echter niet gebeurd en dit is naar 's hofs oordeel de verantwoordelijkheid van de verdediging.
Het hof zal eveneens het door de raadsman gedane subsidiaire verzoek afwijzen, nu de wet zich hiertegen verzet.
Het gerechtshof verleent verstek tegen de niet-verschenen verdachte."
2.4.
De in de art. 585-589 Sv neergelegde regeling met betrekking tot de betekening van gerechtelijke mededelingen in strafzaken – waaronder dagvaardingen en oproepingen – strekt ertoe te verzekeren dat degene voor wie een dergelijke gerechtelijke mededeling is bestemd – in de regel de verdachte – daarvan zo enigszins mogelijk op de hoogte komt.
2.5.
Gelet hierop en in aanmerking genomen hetgeen het Hof heeft overwogen met betrekking tot de afstandsverklaring door de verdachte terwijl blijkens de mededeling van de raadsman ter terechtzitting van het Hof de verdachte op de hoogte was van die terechtzitting, is het belang van de verdachte bij de enkele klacht dat de bij de appeldagvaarding behorende akte van uitreiking in het ongerede is geraakt, niet evident. Nu de subsidiaire klacht van het middel evenmin behandeling in cassatie rechtvaardigt omdat deze klaarblijkelijk niet tot cassatie kan leiden, zal de Hoge Raad het beroep met toepassing van art. 80a RO niet-ontvankelijk verklaren.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
7 juni 2016.