Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste middel
3.Beoordeling van het derde middel
4.Slotsom
5.Beslissing
26 januari 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 januari 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam. De verdachte was in hoger beroep veroordeeld voor het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan een ander, waarbij hij een mes had gebruikt. De verdachte voerde aan dat hij handelde uit zelfverdediging, omdat hij werd aangevallen met een hondenriem. Het Hof had het beroep op noodweer verworpen, omdat de verdachte zich aan de aanval had kunnen onttrekken. De Hoge Raad herhaalde de relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en oordeelde dat het Hof niet voldoende had gemotiveerd waarom van de verdachte verwacht mocht worden dat hij zich verder zou onttrekken aan de confrontatie. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en verwees de zaak terug voor herbehandeling.
De feiten van de zaak zijn als volgt: op 17 augustus 2012 vond er een confrontatie plaats tussen de verdachte en de aangever in Amsterdam. De aangever had de verdachte met een hondenriem geslagen, waarna de verdachte een mes tevoorschijn haalde en de aangever verwondde. De verdediging stelde dat de verdachte in eerste instantie had geprobeerd te vluchten, maar dat de aangever hem bleef achtervolgen. Het Hof had echter geoordeeld dat de verdachte zich had kunnen onttrekken aan de confrontatie, wat leidde tot de verwerping van het beroep op noodweer.
De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het Hof niet begrijpelijk was, gezien de omstandigheden van de zaak. De Hoge Raad benadrukte dat bij de beoordeling van het onttrekkingsvereiste rekening moet worden gehouden met de specifieke omstandigheden van het geval. De uitspraak van de Hoge Raad heeft belangrijke implicaties voor de toepassing van noodweer in vergelijkbare zaken, waarbij de mogelijkheid tot onttrekking aan een aanval een cruciale factor is.