Uitspraak
1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
2.De aanvraag tot herziening
3.Beoordeling van de aanvraag
4.Beslissing
26 januari 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 januari 2016 uitspraak gedaan over een aanvraag tot herziening van een eerder arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden. De aanvrager, geboren in 1962, was eerder veroordeeld voor diefstal waarbij hij valse sleutels had gebruikt. Het Hof had de aanvrager veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken en een werkstraf van honderd uren, met een schadevergoedingsmaatregel voor de benadeelde partij. De aanvraag tot herziening was gebaseerd op nieuwe gegevens die zouden aantonen dat het bewijs tegen de aanvrager onjuist was. De aanvrager stelde dat het gestolen bedrag van € 11.900,- deel uitmaakte van een groter bedrag dat door de penningmeester van de benadeelde partij was verduisterd.
De Hoge Raad overwoog dat de aangevoerde nieuwe gegevens niet voldoende waren om een ernstig vermoeden te wekken dat het onderzoek anders had kunnen uitvallen. Het enkele feit dat de penningmeester onregelmatig had gehandeld, betekende niet dat de aanvrager niet ook het gestolen bedrag had kunnen hebben verduisterd. De Hoge Raad concludeerde dat de aanvraag tot herziening kennelijk ongegrond was en wees deze af. De uitspraak werd gedaan door vice-president A.J.A. van Dorst, met de raadsheren J.P. Balkema en J.W. Ilsink, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting.