ECLI:NL:HR:2016:104

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 januari 2016
Publicatiedatum
26 januari 2016
Zaaknummer
15/03116
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
  • A.J.A. van Dorst
  • J.P. Balkema
  • J.W. Ilsink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag tot herziening van een strafrechtelijke veroordeling wegens diefstal met valse sleutels

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 januari 2016 uitspraak gedaan over een aanvraag tot herziening van een eerder arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden. De aanvrager, geboren in 1962, was eerder veroordeeld voor diefstal waarbij hij valse sleutels had gebruikt. Het Hof had de aanvrager veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken en een werkstraf van honderd uren, met een schadevergoedingsmaatregel voor de benadeelde partij. De aanvraag tot herziening was gebaseerd op nieuwe gegevens die zouden aantonen dat het bewijs tegen de aanvrager onjuist was. De aanvrager stelde dat het gestolen bedrag van € 11.900,- deel uitmaakte van een groter bedrag dat door de penningmeester van de benadeelde partij was verduisterd.

De Hoge Raad overwoog dat de aangevoerde nieuwe gegevens niet voldoende waren om een ernstig vermoeden te wekken dat het onderzoek anders had kunnen uitvallen. Het enkele feit dat de penningmeester onregelmatig had gehandeld, betekende niet dat de aanvrager niet ook het gestolen bedrag had kunnen hebben verduisterd. De Hoge Raad concludeerde dat de aanvraag tot herziening kennelijk ongegrond was en wees deze af. De uitspraak werd gedaan door vice-president A.J.A. van Dorst, met de raadsheren J.P. Balkema en J.W. Ilsink, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

26 januari 2016
Strafkamer
nr. S 15/03116 H
MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 3 januari 2007, nummer 24/001116-06, ingediend door mr. R.P. Snorn en mr. E.M. Bakx, beiden advocaat te Heerenveen, namens:
[aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962.

1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd

Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank Leeuwarden van 27 april 2006 - de aanvrager ter zake van 2. "diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd" veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en een werkstraf van honderd uren, subsidiair vijftig dagen hechtenis. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij [A] gedeeltelijk toegewezen en voor het toegewezen bedrag een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.

2.De aanvraag tot herziening

De aanvraag tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

3.Beoordeling van de aanvraag

3.1.
Als grondslag voor een herziening kan, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid aanhef en onder c van art. 457 Sv slechts dienen een door bescheiden gestaafd gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot de toepassing van een minder zware strafbepaling.
3.2.1.
Ten laste van de aanvrager is bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 28 oktober 2004 tot en met 4 januari 2005, te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, meermalen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een pinautomaat van de ABN/AMRO, gevestigd aan of bij de Bleeklaan en/of de Willemskade en/of de Groningerstraatweg heeft weggenomen een hoeveelheid giraal geld, toebehorende aan [A] , waarbij verdachte het weg te nemen geld onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel te weten een pinpas ten name van [A] ."
3.2.2.
Deze bewezenverklaring berust op de volgende bewijsmiddelen.
1. Een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1] :
"Ik ben penningmeester van [A] te Leeuwarden.
In de periode van 29 oktober 2004 tot 7 januari 2005 is geld, dat aan [A] toebehoort, verduisterd. Ik heb op de bankafschriften gezien dat in totaal een bedrag van € 11.900,- is opgenomen via een geldopname-automaat. Daarbij is gebruik gemaakt van de bankpas van [A] . Het bedrag is niet aangewend ten behoeve van [A] .
Op 29 oktober 2004 is [aanvrager] bij [A] in dienst getreden. [aanvrager] heeft toegang tot de bankpas van de rekening van [A] . Ik heb vanaf medio november 2004 regelmatig op het bondskantoor gezocht naar deze pas, maar ik heb deze niet gevonden.
Ik zag op 17 januari 2005 dat de bankpas op het bureau van het bondskantoor lag.
Er lag ook een getypte brief van [aanvrager] . Hij schrijft dat hij alle verantwoordelijkheid neemt voor het mee naar huis nemen van de bankpas.
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven om zich een geldbedrag toe te eigenen."
2. Een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [aanvrager] :
"Vanaf eind mei/begin juni 2004 tot medio januari 2005 ben ik ledenadministrateur geweest bij [A] . Ik had toegang tot de bankrekening van [A] door middel van een pinpas en telebankieren. De pinpas was nodig om door middel van een apparaat waar het pasje in ging de code te krijgen om toegang te krijgen tot de ABN-AMRO (naar het hof begrijpt: om toegang te krijgen tot de bankrekening aangehouden bij de ABN-AMRO-bank).
Ik erken dat ik geld heb gebruikt van de rekening van [A] . Ik heb dit geld opgenomen door te pinnen, met de bedoeling het mij toe te eigenen. Ik heb dit geld gebruikt om mee te gokken en ik heb er alcohol van gekocht. Het bedrag dat ik heb opgenomen is terug te vinden op de bankafschriften."
3. Een vijftal schriftelijke stukken, houdende 10 rekeningafschriften van de ABN-AMRO-bank ten name van [A] te Leeuwarden.
3.2.3.
Een nadere bewijsoverweging van het Hof houdt in:
"Namens verdachte heeft de raadsman betoogd dat de verklaring (welke?) van [betrokkene 1] ongeloofwaardig is.
De voorzitter overweegt als volgt.
[betrokkene 1] heeft aangifte gedaan van het onder 2 ten laste gelegde feit en is als getuige ter zitting van het hof gehoord. De door [betrokkene 1] afgelegde verklaringen zijn als consistent aan te merken en vinden steun in de door verdachte bij de politie afgelegde, voor zover voor het ten laste gelegde feit van belang, als bekennende aan te merken verklaring. Dat deze verklaring van verdachte verzonnen is om zijn stiefkinderen uit de wind te houden, is allerminst aannemelijk geworden. De voorzitter acht de verklaringen door [betrokkene 1] afgelegd dan ook betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs. Alle opgenomen bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, leveren het wettige bewijs voor het onder 2 ten laste gelegde. Daarnaast heeft de voorzitter ook de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft gepleegd.
Voor zover de raadsman heeft betoogd dat de verklaring van [betrokkene 2] en het electronisch toezicht dat verdachte heeft ondergaan, aan een bewezenverklaring in de weg staan, overweegt de voorzitter als volgt.
Uit de door [betrokkene 2] afgelegde verklaring vloeit niet voort dat hij zijn waarneming heeft gedaan in de ten laste gelegde periode, terwijl uit de pleitnota van de raadsman blijkt dat verdachte tijdens zijn periode van electronisch toezicht wel over een zodanige bewegingsvrijheid beschikte dat hij zijn woning mocht verlaten en naar het bondskantoor is geweest. Deze bewegingsvrijheid laat het ook toe om naar een geldautomaat te gaan en een geldopname te verrichten. Beide verweren treffen dan ook geen doel."
3.3.
De aanvraag berust op de stelling dat uit nieuwe gegevens (nova) is gebleken dat het in de bewijsvoering vermelde geldbedrag van € 11.900,- dat volgens de bewezenverklaring door de aanvrager van [A] is gestolen, deel uitmaakt van een door de toenmalige penningmeester [betrokkene 1] van [A] geleend of verduisterd geldbedrag van € 23.000,-. De door het Hof voor het bewijs gebezigde verklaring van [betrokkene 1] is daarom onjuist, waardoor de bewijsconstructie niet langer stand kan houden.
3.4.
In de aanvraag wordt ter onderbouwing van die stelling onder meer aangevoerd dat uit een ten tijde van de behandeling van de zaak in hoger beroep nog niet afgerond onderzoek van de kascommissie van [A] blijkt dat er een bedrag tussen € 20.000,- en € 23.000,- is ontvreemd (novum 1), terwijl uit de door [betrokkene 1] op 19 februari 2010 bij de politie afgelegde verklaring blijkt dat hij zonder medeweten of toestemming van de overige bestuursleden een geldbedrag van € 23.000,- van [A] heeft geleend (novum 3) en dat dit geldbedrag enkele dagen na de terechtzitting in hoger beroep door de ouders van [betrokkene 1] op de rekening van [A] is gestort (nova 2 en 6).
3.5.1.
Het aldus aangevoerde kan niet een ernstig vermoeden wekken als hiervoor onder 3.1 vermeld. Immers, het enkele feit dat [betrokkene 1] op onregelmatige wijze een bedrag van € 23.000,- dat aan [A] toebehoorde, onder zich had, betekent niet dat de aanvrager daarnaast niet een bedrag van € 11.900,- kan hebben gestolen.
3.5.2.
Daaraan doet niet af dat, naar luid van het als novum 4 aangevoerde, uit een aantekening van [betrokkene 1] blijkt dat de aanvrager aan hem een bedrag van € 1.000,- heeft afgedragen en dat daarom - zo begrijpt de Hoge Raad - evengemeld bedrag van € 11.900,- met € 1.000,- moet worden verminderd, aangezien zulks - indien juist - geen afbreuk doet aan aard en ernst van het door de aanvrager gepleegde strafbare feit. Het maakt de als bewijsmiddel 1 door het Hof gebezigde verklaring van [betrokkene 1] ook niet ongeloofwaardig, zodat ook aldus bezien van een gegeven als hiervoor onder 3.1 bedoeld geen sprake is.
3.5.3.
Novum 5, kort gezegd de strafrechtelijke procedure tegen [betrokkene 1] , deelt het lot van de vorige nova, reeds omdat die procedure is geëindigd in een vrijspraak van de tenlastegelegde meineed en in een niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging wegens verjaring van de tenlastegelegde verduistering en de tenlastegelegde valse aangifte.
3.6.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen vloeit voort dat de aanvraag kennelijk ongegrond is, zodat als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad wijst de aanvraag tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
26 januari 2016.
Mr. Balkema en mr. Ilsink zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.