ECLI:NL:HR:2016:1032

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 juni 2016
Publicatiedatum
2 juni 2016
Zaaknummer
15/04548
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over griffierechten in hoger beroep en vergoeding immateriële schade

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 juni 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag. De belanghebbende had hoger beroep ingesteld tegen uitspraken van de Rechtbank Den Haag, die zich richtten op verzoeken om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De Rechtbank had op 10 september 2013 uitspraken gedaan in twee beroepsprocedures en had op 18 juli 2014 de verzoeken om schadevergoeding afgewezen. De belanghebbende was het niet eens met de beslissing van het Hof om griffierechten te heffen voor de hoger beroepen tegen de uitspraken van de Rechtbank. De Hoge Raad oordeelde dat het niet redelijk is dat de belanghebbende twee keer griffierecht moet betalen voor rechtsmiddelen tegen zowel de hoofdzaak als de verzoeken om schadevergoeding. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie gegrond en vernietigde de uitspraak van het Hof, maar alleen voor zover het Hof niet had gelast dat de griffierechten aan de belanghebbende werden terugbetaald. De Hoge Raad droeg de griffier van het Hof op om de griffierechten van in totaal € 244 aan de belanghebbende terug te betalen. Daarnaast werd de Staat (de Minister van Veiligheid en Justitie) veroordeeld in de proceskosten van het geding in cassatie, vastgesteld op € 992 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Uitspraak

3 juni 2016
nr. 15/04548
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Den Haagvan 26 augustus 2015, nrs. BK 14/01424 en BK 14/01425, op de hoger beroepen van belanghebbende tegen uitspraken van de Rechtbank Den Haag (nrs. AWB 09/7011-isv en AWB 09/7012-isv) betreffende verzoeken van belanghebbende om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

2.Beoordeling van de klachten

2.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.1.
Op 10 september 2013 heeft de Rechtbank uitspraken gedaan in twee beroepsprocedures gericht tegen de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar van 28 augustus 2009. Belanghebbende is van deze uitspraken in hoger beroep gekomen. Ter zake van dit hoger beroep is van belanghebbende griffierecht geheven.
2.1.2.
In haar uitspraken van 10 september 2013 heeft de Rechtbank tevens op de voet van artikel 8:73, lid 2, Awb bepaald dat het onderzoek wordt heropend ter voorbereiding van nadere uitspraken over de verzoeken van belanghebbende om toekenning van een vergoeding van immateriële schade in verband met de mogelijke overschrijding van de redelijke termijn.
2.1.3.
Bij uitspraken van 18 juli 2014 heeft de Rechtbank die verzoeken afgewezen.
2.1.4.
Tegen de uitspraken van 18 juli 2014 heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld. Ter zake van deze hoger beroepen is tweemaal € 122 griffierecht geheven.
2.1.5.
Het Hof heeft de uitspraken van de Rechtbank bevestigd en de verzoeken om vergoeding van immateriële schade afgewezen.
2.2.
De klachten van belanghebbende richten zich onder meer tegen het in rekening brengen van griffierechten ter zake van de hoger beroepen tegen de uitspraken van 18 juli 2014.
De klachten slagen in zoverre. De keuze van de rechter om in één en dezelfde zaak met toepassing van artikel 8:73, lid 2, Awb afzonderlijk te beslissen over de hoofdzaak en over een verzoek tot vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn mag niet tot gevolg hebben dat een belanghebbende bij het aanwenden van rechtsmiddelen tegen beide beslissingen twee maal griffierecht verschuldigd is.
2.3.
De klachten kunnen voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klachten in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
2.4.
Gelet op hetgeen onder 2.2 is overwogen kan ’s Hofs uitspraak niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen. De Hoge Raad zal de griffier van het Hof opdragen de onder 2.1.4 vermelde als griffierechten geheven bedragen van in totaal € 244 aan belanghebbende terug te betalen.

3.Proceskosten

De Staat (de Minister van Veiligheid en Justitie) zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, doch uitsluitend voor zover het Hof daarbij niet heeft gelast dat de van belanghebbende als griffierechten geheven bedragen aan haar worden terugbetaald,
gelast dat de griffier van het Hof aan belanghebbende terugbetaalt de bij het Hof als griffierechten geheven bedragen van in totaal € 244, en
veroordeelt de Staat (de Minister van Veiligheid en Justitie) in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 992 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren M.A. Fierstra en J. Wortel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 3 juni 2016.
Het door belanghebbende als griffierecht betaalde bedrag van € 123 wordt door de Griffier van de Hoge Raad aan belanghebbende teruggegeven, omdat in cassatie tegen de uitspraken van het Hof in de hoofdzaken door de Griffier van de Hoge Raad reeds griffierecht is geheven.