In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 juni 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de vennootschapsbelasting en de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting. De zaak betreft een geschil tussen [X] B.V. en de Staatssecretaris van Financiën over de vraag of bij de berekening van de inhaalverliezen van een Spaanse vaste inrichting rekening moet worden gehouden met franchisefees die aan belanghebbende zijn betaald. De Rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder geoordeeld dat deze franchisefees niet in aftrek komen bij de berekening van het resultaat van de vaste inrichting. De Hoge Raad bevestigde dit oordeel en oordeelde dat de franchisefees, die zijn betaald voor het gebruik van het Format, niet in aanmerking komen voor aftrek bij de berekening van de buitenlandse winst waarvoor aftrek ter voorkoming van dubbele belasting moet worden verleend. De Hoge Raad oordeelde dat de inspecteur terecht is afgeweken van de aangiften van belanghebbende en dat de kosten die zijn gemaakt voor de aankoop van het recht om het Format te exploiteren, moeten worden toegerekend aan de vaste inrichting in Spanje. De uitspraak van de Rechtbank werd vernietigd en de zaak werd verwezen naar de Rechtbank Gelderland voor verdere behandeling. De Staatssecretaris van Financiën werd veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende.