Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Beslissing
31 mei 2016.
Hoge Raad
Op 31 mei 2016 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een zaak betreffende een klaagschrift tegen beslag onder een advocatenkantoor, ingediend door de klaagster. Het beroep in cassatie was gericht tegen een beschikking van de Rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 2 oktober 2015, met nummer RK 14/1937. De klaagster werd vertegenwoordigd door de advocaten J.G. Geertsma en Th.O.M. Dieben, beiden werkzaam te Amsterdam. De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, waarop de raadslieden schriftelijk hebben gereageerd.
De Hoge Raad heeft de middelen van cassatie beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit werd onderbouwd met de overweging dat, gezien artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), geen nadere motivering nodig was, omdat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft derhalve het beroep verworpen.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.