Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3. Beslissing
31 mei 2016.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 30 april 2015 uitspraak deed in een strafzaak tegen een verdachte die was veroordeeld voor doodslag op zijn ex-vriendin. De Hoge Raad heeft op 31 mei 2016 geoordeeld dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk is. De verdediging, vertegenwoordigd door de advocaten S.F.W. van 't Hullenaar en S. Grilk, had een schriftuur ingediend, maar de Hoge Raad oordeelde dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het beroep, of dat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad heeft zich daarbij beroepen op artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en heeft de Procureur-Generaal gehoord. De beslissing van de Hoge Raad is dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk wordt verklaard, wat betekent dat de eerdere uitspraak van het Gerechtshof in stand blijft. Dit arrest is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.