Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3 Beslissing
20 januari 2015.
Hoge Raad
Op 20 januari 2015 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een cassatiezaak tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 2 juni 2014 was gewezen. De zaak betreft een beroep in cassatie ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden. De advocaat heeft een middel van cassatie voorgesteld, dat aan het arrest is gehecht. De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft in zijn schriftelijke conclusie het standpunt ingenomen dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk kan worden verklaard op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten die door de verdachte zijn aangevoerd geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit is het geval omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, of omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden. Gezien deze overwegingen heeft de Hoge Raad besloten het beroep niet-ontvankelijk te verklaren.
De uitspraak is gedaan door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, samen met de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting. Dit arrest is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de toepassing van artikel 80a RO in cassatiezaken verduidelijkt.