ECLI:NL:HR:2015:946

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 april 2015
Publicatiedatum
14 april 2015
Zaaknummer
13/02122
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over profijtontneming en redelijke termijnoverschrijding in hoger beroep

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 april 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure met betrekking tot een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De zaak betreft een betrokkene die in cassatie is gegaan tegen een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 8 april 2013. De betrokkene, vertegenwoordigd door advocaat mr. D. Moszkowicz, heeft een middel van cassatie voorgesteld, waarin werd geklaagd dat het Hof had verzuimd te beslissen op een verweer met betrekking tot de redelijke termijn. De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het Hof niet expliciet heeft beslist op het verweer over de redelijke termijn, wat op straffe van nietigheid had moeten gebeuren. Echter, de Hoge Raad oordeelt dat dit verzuim niet leidt tot cassatie, omdat de constatering van de termijnoverschrijding voldoende is. In een samenhangende strafzaak, die gelijktijdig met deze ontnemingszaak is behandeld, heeft de Hoge Raad de gevangenisstraf verminderd vanwege dezelfde termijnoverschrijding. Daarom is er in deze ontnemingszaak geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enige rechtsgevolg te verbinden.

De Hoge Raad verwerpt uiteindelijk het beroep, waarmee de beslissing van het Gerechtshof in stand blijft. Dit arrest benadrukt het belang van de redelijke termijn in strafzaken en de gevolgen van overschrijding daarvan, maar bevestigt ook dat niet elke procedurele tekortkoming automatisch leidt tot cassatie.

Uitspraak

14 april 2015
Strafkamer
nr. 13/02122 P
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 8 april 2013, nummer 23/000036-11, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[betrokkene], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft mr. D. Moszkowicz, advocaat te Maastricht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel bevat de klacht dat het Hof heeft verzuimd te beslissen op een namens de betrokkene gevoerd verweer met betrekking tot de redelijke termijn.
2.2.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 25 maart 2013 heeft de raadsman van de betrokkene aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt in:
"Vordering wederrechtelijk verkregen voordeel
(...)
Gelet op de verzochte vrijspraak, verzoek ik u deze vordering af te wijzen.
Mocht u tot een veroordeling komen, refereert de verdediging zich aan uw oordeel, met dien verstande dat ook hier geldt dat de redelijke termijn ex artikel 6 EVRM is overschreden. In de ontnemingszaak is op 3 januari 2011 hoger beroep ingesteld.
Bij het verbinden van rechtsgevolgen aan een overschrijding van de redelijke termijn is vermindering van het te betalen bedrag in de regel aangewezen. Cliënt verzoekt u dan ook hieraan het rechtsgevolg te verbinden dat het te betalen bedrag wordt gematigd."
2.3.
Aldus is een verweer gevoerd waaromtrent het Hof op straffe van nietigheid uitdrukkelijk een met redenen omklede beslissing had moeten geven. Aangezien zodanige beslissing in de bestreden uitspraak niet voorkomt, klaagt het middel daarover terecht.
2.4.
Tot cassatie behoeft dat niet te leiden reeds omdat de Hoge Raad tot het oordeel komt dat met de constatering van de termijnoverschrijding kan worden volstaan, en wel op grond van het volgende. Ook in de met deze ontnemingszaak samenhangende strafzaak (in cassatie aanhangig onder nummer 13/02123), die door het Hof gelijktijdig met de onderhavige ontnemingszaak is berecht en waarin het tijdsverloop gelijk is geweest, is de redelijke termijn in hoger beroep overschreden. In de strafzaak heeft de Hoge Raad de gevangenisstraf van 36 maanden, gelet op die overschrijding van de redelijke termijn, met 2 maanden verminderd. Gelet daarop is er geen aanleiding om in de onderhavige ontnemingszaak aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
14 april 2015.