Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
14 april 2015.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 11 december 2013 is gewezen in de strafzaak met nummer 21/005247-12. De verdachte, geboren in 1984, heeft het beroep ingesteld via zijn advocaat, mr. R.J. Baumgardt, die een middel van cassatie heeft voorgesteld. De schriftuur van het cassatieberoep is aan het arrest gehecht en maakt daar deel van uit. De Advocaat-Generaal, F.W. Bleichrodt, heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, wat betekent dat hij van mening is dat het cassatieberoep niet gegrond is.
De Hoge Raad heeft het middel beoordeeld en geconcludeerd dat het niet tot cassatie kan leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), dat stelt dat een middel geen nadere motivering behoeft als het niet leidt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit betekent dat de Hoge Raad van mening is dat de zaak niet voldoende juridische vragen oproept die een nadere behandeling vereisen.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad op 14 april 2015 het beroep verworpen. Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, samen met de raadsheren N. Jörg en V. van den Brink, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting. De waarnemend griffier E. Schnetz was ook aanwezig bij deze uitspraak.