Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Slotsom
4.Beslissing
20 januari 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 januari 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. Het Openbaar Ministerie had cassatie ingesteld tegen de niet-ontvankelijkheid van de vervolging van de verdachte, die was verklaard door het Hof. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof ten onrechte had geoordeeld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk was in de vervolging. De reden hiervoor was dat het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg niet voldeed aan de eisen die zijn gesteld in artikel 326 van het Wetboek van Strafvordering. Het Hof had vastgesteld dat belangrijke verklaringen van de verdachte en getuige ontbraken in het proces-verbaal, wat leidde tot een onherstelbaar verzuim. De Hoge Raad oordeelde echter dat dit verzuim niet automatisch tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie kon leiden. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en wees de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag voor herbehandeling van de zaak op het bestaande hoger beroep. Dit arrest benadrukt het belang van een behoorlijke procesorde en de vereisten die aan proces-verbaal worden gesteld.