ECLI:NL:HR:2015:923

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 april 2015
Publicatiedatum
9 april 2015
Zaaknummer
14/01731
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over goed werkgeverschap en loonvordering in arbeidsrechtelijke geschil

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 april 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen [eiser], een buschauffeur, en Connexxion Openbaar Vervoer N.V. [eiser] vorderde betaling van achterstallig salaris en reiskostenvergoeding, en stelde dat hij door Connexxion was uitgesloten van extra diensten, wat in strijd zou zijn met de regels van goed werkgeverschap zoals vastgelegd in artikel 7:611 BW. De kantonrechter had de vorderingen deels toegewezen, maar het gerechtshof Amsterdam vernietigde dit vonnis en wees de vorderingen af. De Hoge Raad oordeelde dat het hof niet voldoende had gemotiveerd waarom de vorderingen van [eiser] niet toewijsbaar waren, ondanks de vaststelling dat hij feitelijk minder extra diensten had gekregen. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het hof en verwees de zaak naar het gerechtshof Den Haag voor verdere behandeling. Tevens werd Connexxion veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

Uitspraak

10 april 2015
Eerste Kamer
14/01731
EV/TT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. A.Th.P.A. Brink,
t e g e n
CONNEXXION OPENBAAR VERVOER N.V.,
gevestigd te Hilversum,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. R.A.A. Duk.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en Connexxion.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak CV 11-5519 van de kantonrechter te Hilversum van 2 mei 2012;
b. het arrest in de zaak 200.109.546/01 van het gerechtshof Amsterdam van 17 december 2013.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Connexxion heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal G.R.B. van Peursem strekt tot verwerping.
3 Beoordeling van de middelen
3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
( i) [eiser] is met ingang van 1 mei 1992 voor onbepaalde tijd als buschauffeur in dienst getreden bij een rechtsvoorgangster van Connexxion voor ten minste 15 uur per week. Op de arbeidsovereenkomst is de CAO Openbaar Vervoer van toepassing (hierna: de CAO).
(ii) Art. 9 lid 2 van de CAO bepaalt, voor zover van belang, dat op verzoek van de parttimer telkens na het verloop van een kwartaal het deeltijdpercentage van de parttimer in de arbeidsovereenkomst wordt verhoogd tot de feitelijke over het achterliggende kwartaal gemiddelde arbeidstijd.
(iii) Bij brief van 7 juni 2000 van Connexxion aan [eiser], die toen gemiddeld bijna 25 uur per week werkte, is overeengekomen dat [eiser] voor onbepaalde tijd acht uur per week zou gaan werken en alleen op zaterdagen en zondagen beschikbaar zou zijn voor het verrichten van zowel fulltime als parttime chauffeursdiensten.
(iv) Op 10 januari 2006 en 9 februari 2006 hebben gesprekken plaatsgevonden tussen functionarissen van Connexxion en [eiser]. Naar aanleiding daarvan heeft Connexxion [eiser] bij brief van op 24 februari 2006 bericht:
“Wij hebben met u gesproken over de door u te declareren reiskosten in relatie tot de toekenning van de forenzenvergoeding conform artikel 47 van de CAO Openbaar Vervoer.
In een brief van uw leidinggevende van destijds, de heer [X], van 15 april 2004, is een afspraak gemaakt mbt de betaling van uw reiskosten. Tot op heden heeft u volgens deze, overigens voor veler interpretaties gevoelige, richtlijn uw reiskosten gedeclareerd.
In beide gesprekken hebben wij aangegeven dat deze afspraak niet conform de binnen de organisatie geldende richtlijnen gebeurde. Op grond hiervan hebben wij gezegd dat wij een gerechtvaardigd belang hebben om alle werknemers onder dezelfde regeling voor wat betreft de reiskostenvergoeding te laten vallen.
Omdat wij de regeling voor u niet abrupt willen beëindigen hebben wij de volgende afbouwregeling met betrekking tot de te declareren reiskosten besproken met u:
(…)
Tot slot hebben wij opnieuw met u vastgesteld, dat u het afgelopen jaar aanzienlijk meer heeft gewerkt dan het aantal met u overeengekomen uren in uw arbeidsovereenkomst en zou een aanpassing van de arbeidsovereenkomst aan de orde kunnen zijn. Uw eerste reactie was dat u geen wens heeft om het contract te laten aanpassen op grond van een beroep op artikel 9 lid 3. De vrijheid die u heeft met de huidige invulling van uw arbeidsovereenkomst prevaleert daarbij voor u op dit moment.
U zou over dit laatste onderwerp de afgelopen weken nog nadenken en ons laten weten als u van mening veranderd zou zijn. Dit heeft u tot op heden nog niet gedaan.”
( v) Bij brief van zijn toenmalige gemachtigde van 22 januari 2007 heeft [eiser] bij Connexxion bezwaar gemaakt dat zij de reiskostenregeling had veranderd en dat [eiser] minder dan voorheen was opgeroepen voor het verrichten van extra werkzaamheden, daarbij aanspraak makend op achterstallig salaris, wettelijke verhoging en wettelijke rente.
3.2.1
[eiser] vordert in dit geding dat Connexxion wordt veroordeeld (i) tot betaling van een bedrag van € 6.475,25 bruto ter zake van reiskosten, (ii) tot het uitvoering geven aan de reiskostenregeling zoals deze op 15 april 2004 tussen partijen is overeengekomen, (iii) tot betaling van een bedrag van € 65.028,48 bruto ter zake van achterstallig salaris, (iv) om [eiser] in de gelegenheid te stellen om extra diensten te draaien zoals dat voor 16 januari 2006 gebruikelijk was, (v) tot betaling van een bedrag van € 54.468,57 bruto ter zake van toeslag op vrije dagen, en (vi) tot betaling
van een bedrag van € 13.728,12 bruto ter zake van onregelmatigheidstoeslag.
3.2.2
Aan de vorderingen genoemd onder (iii)-(vi) heeft [eiser] ten grondslag gelegd dat vanaf het moment dat hij om opheldering over de reiskostenvergoeding heeft gevraagd, hij aanzienlijk minder vaak wordt benaderd om extra diensten te draaien, zoals blijkt uit het door hem overgelegd overzicht terzake: in 2003-2005 draaide hij in totaal 411 extra diensten, in de periode 2006 tot 24 juni 2011 in totaal 318 diensten. In dit verband heeft hij onder meer een beroep gedaan op een door hem overgelegde e-mail van 4 oktober 2007 van een manager van Connexxion waarin zij uitdrukkelijk aan de planners opdracht geeft onder geen enkel beding [eiser] meer te laten rijden dan de overeengekomen acht uren per week. Volgens [eiser] waren er in de periode 2006-2011 niet minder extra diensten te vervullen bij Connexxion dan voorheen, maar juist meer, ten gevolge van een personeelstekort.
Volgens [eiser] is de handelwijze van Connexxion in strijd met de regels van goed werkgeverschap als bedoeld in art. 7:611 BW.
3.2.3
De kantonrechter heeft de vordering onder (ii) afgewezen, die onder (iii), (v) en (vi) deels toegewezen - tot een bedrag van € 33.600,-- bruto -, en die onder (iv) geheel toegewezen.
De kantonrechter heeft vastgesteld (in rov. 26 onder c):
“in de periode 2006 tot 24 juni 2011 was er niet minder werk bij Connexxion voorhanden en was er veeleer sprake van een personeelstekort; in die periode heeft [eiser] aanzienlijk minder extra diensten van Connexxion mogen draaien dan in de periode 2003 tot en met 2005; in oktober 2007 is aan de planners uitdrukkelijk opdracht gegeven [eiser] niet meer te laten rijden dan de overeengekomen acht uur per week.”
Vervolgens heeft hij overwogen:
“30. Connexxion heeft ontkend dat er van haar kant een verbod was om [eiser] boven zijn acht uur per week extra werk te geven. Dat dat echter feitelijk het geval geweest is, blijkt uit haar stelling dat hij best wel voor extra uren benaderd mocht worden, mits hij zich zou houden aan haar standpunt over zijn reiskostenvergoeding dat zij begin 2006 ingenomen had en dat door [eiser] niet was aanvaard. […] Connexxion heeft er in dit verband op gewezen dat zij bij herhaling vergeefs aan [eiser] in overeenstemming met het bepaalde in artikel 9 van de CAO een uitbreiding van zijn vaste uren aangeboden heeft. Zij wist echter dat [eiser] vanwege zijn nevenactiviteiten als muzikant dat steeds van de hand gewezen heeft, zodat dat verweer van Connexxion niet opgaat.
31. Door [eiser] vanaf begin 2006 vanwege zijn weigering met de wijziging van de voor hem geldende reiskostenvergoeding akkoord te gaan, aanzienlijk minder extra diensten te geven, waardoor hij inkomsten gemist heeft, heeft Connexxion in strijd gehandeld […] met haar verplichting zich als een goed werkgeefster te gedragen.”
3.2.4
Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd en de vorderingen (i) en (ii) alsnog toegewezen en de vorderingen (iii)-(vi) alsnog geheel afgewezen. Het hof heeft in laatstgenoemd verband overwogen:
“3.9 Het hof stelt voorop dat over de arbeidsduur van [eiser] tussen partijen kennelijk geen andere specifieke afspraken zijn gemaakt dan die welke zijn vastgelegd in de […] brief van 7 juni 2000. […] Verder is van belang te constateren dat [eiser] van de in artikel 9 lid 2 van de CAO voorziene mogelijkheid telkens na het verloop van een kwartaal het deeltijdpercentage te verhogen tot de feitelijk over het achterliggende kwartaal gemiddeld verrichte arbeidstijd geen gebruik heeft gemaakt.
3.1
Connexxion heeft tegen deze vorderingen onder meer aangevoerd dat [eiser] in verband met het feit dat hij tijd vrij wilde houden voor zijn werkzaamheden als muzikant welbewust heeft gekozen voor een laag aantal contractsuren. Bovendien is geregeld voorgekomen, aldus Connexxion, dat [eiser] áls er extra werk was, geen gevolg heeft gegeven aan oproepen. Ten bewijze hiervan wijst zij op de als producties 5 en 6 bij de conclusie van antwoord overgelegde e-mailberichten en de als producties 10 tot en met 14 in het geding gebrachte verklaringen. [eiser] heeft de juistheid van deze stukken niet deugdelijk gemotiveerd weersproken. Dat de verklaringen afkomstig zijn van werknemers van Connexxion is, anders dan [eiser] stelt, onvoldoende om deze voor onjuist te houden. Het hof is dan ook van oordeel dat [eiser] niet enerzijds kan afzien van de in de CAO voorziene mogelijkheid zijn vaste aantal contractsuren te verhogen en, wanneer hem dat uitkomt geen gevolg zou geven aan oproepen en anderzijds tegelijkertijd aanspraak wil maken op salaris over uren gedurende welke hij naar hij stelt wel had willen werken. Het voorgaande brengt met zich dat de grieven van Connexxion, wat daar verder van zij, slagen.”
3.3.1
Onderdeel 1.1.4 van het middel klaagt, kort gezegd, dat deze overwegingen de afwijzing van de vorderingen (iii)-(vi) van [eiser] niet kunnen dragen gelet op de grondslag daarvan.
3.3.2
Blijkens de stukken van het geding is de gang van zaken bij Connexxion deze dat indien in het rooster ‘gaten’ overblijven of ontstaan de desbetreffende diensten worden aangeboden aan onder meer de parttimers, de chauffeurs dus die op parttime basis voor haar werkzaam zijn, onder wie [eiser]. De grondslag van de vordering van [eiser] komt erop neer dat hij (ten dele) is uitgesloten van de aanbieding van deze extra diensten om een reden die dat niet kan rechtvaardigen, en dat Connexxion aldus heeft gehandeld in strijd met de regels van goed werkgeverschap van art. 7:611 BW. Deze grondslag kan, indien feitelijk gegrond, de vorderingen van [eiser] dragen.
3.3.3
De kantonrechter heeft vastgesteld dat daadwerkelijk van de door [eiser] gestelde uitsluiting sprake is geweest, en dat [eiser] als gevolg daarvan aanzienlijk minder extra diensten heeft gekregen dan zonder die uitsluiting het geval zou zijn geweest. In de overwegingen van de kantonrechter ligt besloten dat hiervoor geen behoorlijke reden bestond. Op deze gronden heeft de kantonrechter de hierop betrekking hebbende vorderingen toegewezen.
3.3.4
Het hof is met betrekking tot het hiervoor in 3.3.2 en 3.3.3 vermelde niet tot een ander oordeel gekomen.
Uit zijn overwegingen wordt niet duidelijk waarom het desalniettemin de vorderingen niet toewijsbaar heeft geoordeeld. Zonder nadere motivering valt niet in te zien dat dit volgt uit de door hem in aanmerking genomen omstandigheden dat [eiser] steeds heeft afgezien van de mogelijkheid om zijn vaste aantal contractsuren te verhogen, en dat hij, wanneer hem dat uitkwam, extra diensten heeft geweigerd.
3.3.5
De klacht is dus gegrond.
3.4
De overige klachten van de middelen behoeven geen behandeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 17 december 2013;
verwijst het geding naar het gerechtshof Den Haag ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt Connexxion in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op € 493,97 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, G. Snijders en M.V. Polak, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
10 april 2015.