In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 april 2015 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van een belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De zaak betreft de beschikking Zorgtoeslag voor het jaar 2012, waartegen de belanghebbende in hoger beroep was gegaan. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling allereerst gekeken naar de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie. Volgens artikel 78, lid 4 van de Wet op de rechterlijke organisatie kan de Hoge Raad enkel kennisnemen van cassatieberoepen tegen uitspraken van de administratieve rechter, voor zover dit bij wet is bepaald. In dit geval was er geen wettelijke bepaling die het beroep in cassatie tegen de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State mogelijk maakte. Hierdoor heeft de Hoge Raad geconcludeerd dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk is.
Daarnaast heeft de Hoge Raad in de uitspraak aangegeven dat er geen termen aanwezig zijn voor een veroordeling in de proceskosten. Dit betekent dat de kosten die de partijen hebben gemaakt in deze procedure niet door de andere partij hoeven te worden vergoed.
De beslissing van de Hoge Raad is dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk wordt verklaard. Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren M.A. Fierstra en Th. Groeneveld, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en is openbaar uitgesproken op 10 april 2015.