ECLI:NL:HR:2015:92

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 januari 2015
Publicatiedatum
20 januari 2015
Zaaknummer
13/06307
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over bewijsvoering bij medeplegen van opzettelijk voorhanden hebben van een vuurwapen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 januari 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was in hoger beroep vrijgesproken van feit 2 en niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep wat betreft feit 3. Het cassatieberoep was gericht tegen de bewezenverklaring van het medeplegen van het opzettelijk voorhanden hebben van een vuurwapen. De Hoge Raad oordeelde dat de bewezenverklaring niet zonder meer kon worden afgeleid uit de bewijsvoering van het Hof. Het Hof had in zijn overwegingen een omstandigheid meegenomen die niet voldoende was om de bewezenverklaring te onderbouwen. Dit betrof de vondst van een vuurwapen op minder dan vijf meter afstand van de aanhouding van de medeverdachte, een dag na de aanhouding van de verdachte. De Hoge Raad concludeerde dat deze omstandigheden niet voldoende waren om de bewezenverklaring te rechtvaardigen. De uitspraak van het Hof werd vernietigd, maar alleen voor wat betreft de beslissingen over het tenlastegelegde en de strafoplegging. De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor herbehandeling van het hoger beroep.

Uitspraak

20 januari 2015
Strafkamer
nr. 13/06307
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 25 november 2013, nummer 21/000982-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990.

1.Geding in cassatie

Het beroep - dat kennelijk niet is gericht tegen de vrijspraak van feit 2 en tegen de niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in zijn hoger beroep wat betreft feit 3 – is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het in de zaak met parketnummer 07-660008-12 onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, met verwerping van het beroep voor het overige.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel klaagt over de motivering van de bewezenverklaring van het in de zaak met parketnummer 07/660008-12 onder 1 tenlastegelegde.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is in voormelde zaak onder 1 bewezenverklaard dat:
"hij op 8 januari 2012 in de gemeente Almere tezamen en in vereniging met een ander, ter voorbereiding van het/de te plegen misdrijf/misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld te weten afpersing in vereniging en/of diefstal met geweld in vereniging, opzettelijk voorhanden heeft gehad:
- één of meer bivakmuts(en) en/of één of meer handschoen(en) en
- één (doorgeladen) vuurwapen (te weten een pistool) en
- een (onafgesloten) (personen)auto,
welk(e) voorwerp(en) en welk vervoersmiddel, al dan niet in combinatie met elkaar, bestemd waren tot het in vereniging begaan van dat/die misdrijf/misdrijven."
2.2.2.
De bewezenverklaring steunt op de bewijsmiddelen die zijn vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.3.
2.2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, voorts het volgende overwogen:
"Een dag later is een doorgeladen vuurwapen aangetroffen. De locatie van aantreffen van het vuurwapen was op minder dan vijf meter afstand van de aanhouding van medeverdachte [medeverdachte]. Tevens is op die dag een handschoen en een bivakmuts aangetroffen in de nabijheid van de straat waar [betrokkene 1 en 2] woonachtig zijn. Verdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat hij samen met zijn vriend [verdachte] (het hof begrijpt: verdachte) in Almere was. Verdachte heeft niet willen verklaren over de medeverdachte [medeverdachte], anders dan dat [medeverdachte] degene was met wie hij in de auto van zijn zus naar Almere was gekomen."
2.3.
Aangezien de bewezenverklaring, voor zover inhoudende dat de verdachte tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk een vuurwapen voorhanden heeft gehad, niet zonder meer kan worden afgeleid uit de door het Hof gebezigde bewijsvoering, is de bestreden uitspraak niet naar de eis der wet met redenen omkleed. De door het Hof in dat verband in aanmerking genomen omstandigheid dat een dag later op minder dan vijf meter afstand van de plaats van de aanhouding van de medeverdachte een vuurwapen is aangetroffen, volstaat daartoe niet.
2.4.
Voor zover het middel hierover klaagt, is het terecht voorgesteld.

3.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak - voor zover aan zijn oordeel onderworpen - ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat het middel voor het overige geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak - voor zover aan zijn oordeel onderworpen - maar uitsluitend wat betreft het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
20 januari 2015.