In deze zaak heeft [X] B.V. beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam, gewezen op 20 maart 2014. Dit hoger beroep was gericht tegen eerdere uitspraken van de Rechtbank te Haarlem, die betrekking hadden op naheffingsaanslagen in de omzetbelasting en de loonbelasting voor de tijdvakken van 1 augustus 2007 tot en met 31 december 2007 en van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2008. De belanghebbende, [X] B.V., heeft verschillende klachten ingediend tegen de uitspraak van het Hof.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend, waarin hij de klachten van [X] B.V. betwist. De Hoge Raad heeft de klachten beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelt dat, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, er geen nadere motivering nodig is, omdat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Daarnaast heeft de Hoge Raad overwogen dat er geen termen aanwezig zijn voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is uitgesproken in het openbaar op 10 april 2015 door de vice-president en de raadsheren, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier.