Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
7 april 2015.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam, waarbij de verdachte, geboren in 1994, is veroordeeld tot 90 dagen jeugddetentie en een gedragsmaatregel (GBM) voor de duur van twaalf maanden. De Raad voor de Kinderbescherming had geadviseerd om deze maatregel op te leggen, maar een psycholoog concludeerde dat dit een te zware maatregel zou zijn. Het Hof volgde echter het advies van de Raad voor de Kinderbescherming. De verdachte stelde dat het advies van de Raad niet voldoende was, omdat het niet werd ondersteund door een gedragsdeskundige. De Hoge Raad oordeelde dat deze opvatting onjuist was en dat de tekst van artikel 77w, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht deze eis niet rechtvaardigt. De Hoge Raad verwerpt het beroep en bevestigt de beslissing van het Hof, waarbij het belang van de verdere ontwikkeling van de verdachte en de ernst van de misdrijven in overweging zijn genomen. De zaak benadrukt de rol van de Raad voor de Kinderbescherming en de vereisten voor het opleggen van een GBM in het jeugdrecht.