ECLI:NL:HR:2015:905

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 april 2015
Publicatiedatum
8 april 2015
Zaaknummer
14/01262
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdrechtelijke maatregel en advies Raad voor de Kinderbescherming

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam, waarbij de verdachte, geboren in 1994, is veroordeeld tot 90 dagen jeugddetentie en een gedragsmaatregel (GBM) voor de duur van twaalf maanden. De Raad voor de Kinderbescherming had geadviseerd om deze maatregel op te leggen, maar een psycholoog concludeerde dat dit een te zware maatregel zou zijn. Het Hof volgde echter het advies van de Raad voor de Kinderbescherming. De verdachte stelde dat het advies van de Raad niet voldoende was, omdat het niet werd ondersteund door een gedragsdeskundige. De Hoge Raad oordeelde dat deze opvatting onjuist was en dat de tekst van artikel 77w, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht deze eis niet rechtvaardigt. De Hoge Raad verwerpt het beroep en bevestigt de beslissing van het Hof, waarbij het belang van de verdere ontwikkeling van de verdachte en de ernst van de misdrijven in overweging zijn genomen. De zaak benadrukt de rol van de Raad voor de Kinderbescherming en de vereisten voor het opleggen van een GBM in het jeugdrecht.

Uitspraak

7 april 2015
Strafkamer
nr. 14/01262 J
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 17 december 2013, nummer 23/001725-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. P.H.L.M. Souren, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel klaagt dat het Hof ten aanzien van de verdachte de maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige heeft opgelegd terwijl het daartoe strekkende advies van de Raad voor de Kinderbescherming niet wordt ondersteund door een gedragskundige.
2.2.
Het Hof heeft - voor zover in cassatie van belang - de verdachte veroordeeld tot 90 dagen jeugddetentie en voorts de maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige (hierna: GBM) opgelegd voor de duur van twaalf maanden en daarbij bepaald dat deze maatregel zal bestaan uit (i) het zich houden aan de aanwijzingen van Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam, (ii) het meewerken aan begeleiding door Spirit in het kader van IFA (intensieve forensische aanpak) en aan behandeling bij de Waag of een soortgelijke instelling, zolang Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam dat nodig acht, (iii) het volgen van onderwijs en het meewerken aan een zinvolle vrijetijdsbesteding en (iv) het zich niet meer schuldig maken aan strafbare feiten, subsidiair vier maanden (vervangende) jeugddetentie.
2.3.
Het Hof heeft met betrekking tot de op te leggen straf en maatregel het volgende overwogen:
"De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van vuurwapens en patronen in een auto. (...) Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan heling van een bromfiets en inbraak in een bedrijfspand. (...). Het hof heeft bij het bepalen van de straf acht geslagen op een de verdachte betreffend rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 14 februari 2013, op de verdachte betreffende rapporten van Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam van 29 januari 2013 en 9 september 2013 en op het psychologisch pro justitia rapport van 18 oktober 2013 en op hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep van 3 december 2013 ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte door de vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming is medegedeeld.
Ten nadele van de verdachte weegt het hof mee dat hij, blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 28 november 2013, eerder ter zake van een misdrijf is veroordeeld.
Het hof is, gelet op genoemde rapporten, in samenhang met hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep is medegedeeld, van oordeel dat het recidiverisico zonder begeleiding en behandeling groot is en dat behandeling in het kader van een maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige de beste manier is om de ontwikkeling van de verdachte ten goede te keren. Naar het oordeel van het hof geven de ernst van de begane misdrijven en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan aanleiding tot het opleggen van deze maatregel. Bovendien acht het hof deze maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte. Alles afwegende acht het hof, nu aan de wettelijke criteria is voldaan en gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, een jeugddetentie van na te melden duur in combinatie met de maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige van na te melden duur passend en geboden."
2.4.
Bij de beoordeling van het middel is art. 77w Sr van belang. Deze bepaling luidt:
"1. De maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige kan slechts worden opgelegd, indien:
a. de ernst van het begane misdrijf of de veelvuldigheid van de begane misdrijven of voorafgegane veroordelingen wegens misdrijf hiertoe aanleiding geven, en
b. de maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte.
2. De rechter legt de maatregel slechts op, nadat hij zich een met redenen omkleed, gedagtekend en ondertekend advies heeft doen overleggen van de raad voor de kinderbescherming, dat wordt ondersteund door ten minste een gedragsdeskundige. Indien dit advies eerder dan een jaar voor de aanvang van de terechtzitting is gedagtekend kan de rechter hier slechts gebruik van maken met instemming van het openbaar ministerie en de verdachte.
(...)"
2.5.
Het gaat in deze zaak, kort gezegd, om het volgende. De Raad voor de Kinderbescherming heeft in zijn door het multidisciplinaire team van de Raad opgemaakte rapport geadviseerd de verdachte een GBM op te leggen. De psycholoog Schipper heeft in zijn separaat opgemaakte rapport geconcludeerd dat het opleggen aan de verdachte van een GBM een te zware maatregel is. Het Hof heeft het advies van de Raad voor de Kinderbescherming gevolgd.
2.6.
Het middel berust op de opvatting dat het onderhavige advies van de Raad voor de Kinderbescherming moet worden ondersteund door een separaat advies met een gelijkgerichte conclusie van een gedragsdeskundige. Die opvatting is onjuist Tekst noch strekking van art. 77w, tweede lid, Sr rechtvaardigt die opvatting.
2.7.
Het middel kan niet tot cassatie leiden.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
7 april 2015.