Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Beoordeling van het eerste namens de verdachte voorgestelde middel
5.Beslissing
7 april 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 april 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. De zaak betreft een verdachte die is beschuldigd van feitelijk leiding geven aan ongebruikelijke transacties. De Advocaat-Generaal bij het Hof had een cassatieberoep ingesteld, maar dit werd niet-ontvankelijk verklaard omdat de schriftuur niet binnen de wettelijke termijn was ingediend. De verdachte heeft wel een cassatieberoep ingesteld, waarbij mr. C.W. Noorduyn als advocaat optreedt. De Hoge Raad heeft de bewijsklacht van de verdachte beoordeeld, die zich richtte tegen de motivering van de bewezenverklaring. De Hoge Raad oordeelde dat de bewezenverklaring niet voldoende was onderbouwd en dat de bestreden uitspraak niet naar de eisen der wet met redenen was omkleed. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd voor zover deze aan zijn oordeel was onderworpen en de zaak terugverwezen naar het Gemeenschappelijk Hof van Justitie voor herbehandeling van het hoger beroep.