ECLI:NL:HR:2015:893

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 april 2015
Publicatiedatum
7 april 2015
Zaaknummer
13/02982
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie in strafzaak tegen verdachte wegens feitelijk leiding geven aan ongebruikelijke transacties

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 april 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. De zaak betreft een verdachte die is beschuldigd van feitelijk leiding geven aan ongebruikelijke transacties. De Advocaat-Generaal bij het Hof had een cassatieberoep ingesteld, maar dit werd niet-ontvankelijk verklaard omdat de schriftuur niet binnen de wettelijke termijn was ingediend. De verdachte heeft wel een cassatieberoep ingesteld, waarbij mr. C.W. Noorduyn als advocaat optreedt. De Hoge Raad heeft de bewijsklacht van de verdachte beoordeeld, die zich richtte tegen de motivering van de bewezenverklaring. De Hoge Raad oordeelde dat de bewezenverklaring niet voldoende was onderbouwd en dat de bestreden uitspraak niet naar de eisen der wet met redenen was omkleed. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd voor zover deze aan zijn oordeel was onderworpen en de zaak terugverwezen naar het Gemeenschappelijk Hof van Justitie voor herbehandeling van het hoger beroep.

Uitspraak

7 april 2015
Strafkamer
nr. S 13/02982 A
AJ/SG
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, van 28 november 2012, nummer
H 006/2011, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren in Aruba op [geboortedatum] 1963.

1.Geding in cassatie

Allereerst is beroep ingesteld door de Advocaat-Generaal bij het Hof. Deze heeft een schriftuur ingediend, die echter eerst na afloop van de bij de wet gestelde termijn bij de griffie van de Hoge Raad is ingekomen.
Voorts is beroep, dat kennelijk niet is gericht tegen de vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde, ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. C.W. Noorduyn, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van zowel de verdachte als het Openbaar Ministerie in het beroep.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het door de Advocaat-Generaal bij het Hof ingestelde beroep
Nu de Advocaat-Generaal bij het Hof niet binnen de bij de wet gestelde termijn bij de Hoge Raad een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft ingediend, is niet in acht genomen het voorschrift van art. 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, zodat deze in het beroep niet kan worden ontvangen.

3.Beoordeling van het eerste namens de verdachte voorgestelde middel

3.1.
Het middel klaagt over de motivering van de bewezenverklaring.
3.2.1.
Ten laste van de verdachte is onder 2 bewezenverklaard dat:
"[medeverdachte 3] als degene die beroeps- of bedrijfsmatig een financiële dienst verleent (als bedoeld in artikel 1 van de Landsverordening melding ongebruikelijke transacties), in of omstreeks de periode van 1 juni 2006 tot en met 21 juli 2006, heeft nagelaten verrichte ongebruikelijke transacties (als bedoeld in artikel 1 van de Landsverordening melding ongebruikelijke transacties) onverwijld te melden aan het Meldpunt Ongebruikelijke Transacties (als bedoeld in artikel 1 van de Landsverordening melding ongebruikelijke transacties), immers heeft [medeverdachte 3] nagelaten een aantal contante stortingen te hare kantore te melden aan voornoemd Meldpunt, het betreft de volgende stortingen:
- een bedrag van US$ 15.000,- (t.n.v. [A])
- een bedrag van US$ 9.000,- (t.n.v. [A])
- een bedrag van US$ 9.000,- (t.n.v. [A])
- een bedrag van US$ 9.000,- (t.n.v. [A])
- een bedrag van US$ 9.000,- (t.n.v. [A])
- een bedrag van US$ 9.000,- (t.n.v. [A])
- een bedrag van US$ 9.000,- (t.n.v. [A])
- een bedrag van US$ 8.700,- (t.n.v. [A])
- een bedrag van US$ 9.000,- (t.n.v. [A])
- een bedrag van US$ 8.000,- (t.n.v. [A])
- een bedrag van US$ 7.000,- (t.n.v. [A])
- een bedrag van US$ 9.000,- (t.n.v. [A])
- een bedrag van US$ 18.000,- (t.n.v. [A])
- een bedrag van US$ 15.000,- (t.n.v. [A])
aan welke verboden gedraging zij, verdachte, (telkens) feitelijk leiding heeft gegeven."
3.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
1. Een geschrift, te weten een uitdraai uit de administratie van [medeverdachte 3] van het programma Account QuickReport, dat onder meer het volgende inhoudt:
CLIENTS
[A] Amount Balance
6/2/2006 Deposit 15.000,00 32.500,07
6/8/2006 Cash Deposit 9.000,00 41.500,07
6/8/2006 Cash Deposit 9.000,00 50.500,07
6/8/2006 Cash Deposit 9.000,00 59.000,07
6/16/2006 Cash Deposit 9.000,00 68.460,07
6/16/2006 Cash Deposit 9.000,00 77.460,07
6/16/2006 Cash Deposit 9.000,00 86.460,07
6/16/2006 Cash Deposit 8.700,00 95.160,07
6/20/2006 Cash Deposit 9.000,00 104.160,07
6/27/2006 Cash Deposit 9.000,00 116.160,07
6/27/2006 Cash Deposit 8.000,00 124.160,07
6/27/2006 Cash Deposit 7.000,00 131.160,07
7/5/2006 Cash 18.000,00 158.160,07
7/21/2006 Cash 15.000,00 173.160,07
2. Het door de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (.200801081400.VER), gesloten en getekend op 8 januari 2008, inhoudende als verklaring van de verdachte [medeverdachte 2], kort samengevat en zakelijk weergegeven:
Vanaf mei 2004 tot heden ben ik weer directeur van [medeverdachte 3]. Tot de directie van [medeverdachte 3] behoren ook nog [medeverdachte] en mijn zus [betrokkene 1]. We hebben geen gescheiden verantwoordelijkheid binnen het bedrijf; we zijn alle drie gelijkelijk bevoegd.
VV: Vraag verbalisanten.
AV: Antwoord verdachte.
VV: Bent u het met ons eens dat u, [medeverdachte 3], een financiële dienst verleent als u gelden contant van cliënten in ontvangst neemt.
AV: Ja, dat klopt.
VV: Waarom heeft u, voor wat betreft de periode omstreeks juni 2006, de reeks van stortingen van
9.000 Dollar door [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3], niet aan MOT gemeld.
AV: Dat hoeft niet want wij kennen [betrokkene 2] en [betrokkene 3].
3. Het door de verbalisanten [verbalisant 1] en
[verbalisant 2] in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, gesloten en getekend op 25 juni 2007, inhoudende als verklaring van de verdachte
[medeverdachte], kort samengevat en zakelijk weergegeven:
VV: Waar ging het geld dan heen dat contant door
[betrokkene 2] of [betrokkene 3] werd gestort?
AV: Dit geld werd gestort op de bankrekening van
[medeverdachte 3] Escrow Ltd. ten behoeve van [A]. Daarna werd het geld in opdracht van [betrokkene 2] door [medeverdachte 3] in een time deposit gestort waarna het na een bepaalde tijd met rente vrij kwam."
3.2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts het volgende overwogen:
"Op grond van de Beschikking indicatoren ongebruikelijke transacties inzake fiduciaire diensten met bijlage, in verbinding met artikel 11 van de Landsverordening melding ongebruikelijke transacties, hadden [medeverdachte 3] en haar directeuren alle contante transacties met [betrokkene 2] en [betrokkene 3] ten behoeve van [A] die de tegenwaarde van NAF. 10.000,- in Amerikaanse dollars te boven gingen, onverwijld moeten melden."
3.3.
Aangezien de bewezenverklaring, voor zover inhoudende "aan welke verboden gedraging zij, verdachte, (telkens) feitelijk leiding heeft gegeven" niet zonder meer kan worden afgeleid uit 's Hofs bewijsvoering, is de bestreden uitspraak niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
3.4.
Het middel is terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Uit het vorenoverwogene volgt dat als volgt moet worden beslist en de overige middelen geen bespreking behoeven.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart de Advocaat-Generaal bij het Hof niet-ontvankelijk in het beroep;
vernietigt de bestreden uitspraak, voor zover aan zijn oordeel onderworpen;
wijst de zaak terug naar het Gemeenschappelijk Hof van Justitie teneinde de zaak wat betreft het onder 2 tenlastegelegde op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren N. Jörg en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
7 april 2015.