Uitspraak
wonende te [woonplaats ],
wonende te [woonplaats ],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
4.Beslissing
16 januari 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 januari 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door de man tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam. De man had beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof, waarin het hof op 27 mei 2014 had geoordeeld. De vrouw was niet verschenen in de procedure. De Procureur-Generaal had in zijn standpunt aangegeven dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard diende te worden op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO). De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten van de man geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit was het geval omdat de man klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep, of omdat de klachten niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad heeft daarom het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard en de kosten van het geding in cassatie gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Deze uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de uitleg van echtscheidingsconvenanten en de dwingende bewijskracht daarvan.