ECLI:NL:HR:2015:88

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 januari 2015
Publicatiedatum
16 januari 2015
Zaaknummer
14/04447
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg echtscheidingsconvenant en dwingende bewijskracht in cassatie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 januari 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door de man tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam. De man had beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof, waarin het hof op 27 mei 2014 had geoordeeld. De vrouw was niet verschenen in de procedure. De Procureur-Generaal had in zijn standpunt aangegeven dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard diende te worden op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO). De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten van de man geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit was het geval omdat de man klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep, of omdat de klachten niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad heeft daarom het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard en de kosten van het geding in cassatie gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Deze uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de uitleg van echtscheidingsconvenanten en de dwingende bewijskracht daarvan.

Uitspraak

16 januari 2015
Eerste Kamer
14/04447
LZ/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[de man],
wonende te [woonplaats ],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.Ph. Dietz de Loos,
t e g e n
[de vrouw],
wonende te [woonplaats ],
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de man en de vrouw.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak 411298 CV EXPL 12-3050 van de kantonrechter te Alkmaar van 3 december 2012 en 17 juni 2013;
b. het arrest in de zaak 200.133.520/01 van het gerechtshof Amsterdam van 27 mei 2014.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft de man beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen de vrouw is verstek verleend.
Het standpunt van de Procureur-Generaal strekt tot niet-ontvankelijk verklaring van het cassatieberoep met toepassing van artikel 80a RO.
De advocaat van de man heeft bij brief van 11 december 2014 op dat standpunt gereageerd.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid
De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal onder 4-5).
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk;
compenseert de kosten van het geding in cassatie aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren C.A. Streefkerk, als voorzitter, G. Snijders en M.V. Polak, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
16 januari 2015.