Uitspraak
beiden wonende in Curaçao,
gevestigd in Curaçao,
1.Het geding in feitelijke instanties
21 juni 2010, 13 december 2010, 5 september 2011 en 5 november 2012,
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
3 april 2015.
Hoge Raad
In deze zaak, die voor de Hoge Raad der Nederlanden is behandeld, gaat het om een verzoek tot cassatie van verzoekers, [verzoeker 1] en [verzoekster 2], beiden woonachtig in Curaçao, tegen de Stichting Fundashon Kas Popular (FKP), eveneens gevestigd in Curaçao. De zaak betreft een vordering tot schadevergoeding die door verzoekers is ingesteld, waarbij de verjaring van deze vordering ter discussie staat. De Hoge Raad heeft op 3 april 2015 uitspraak gedaan in deze zaak, onder zaaknummer 14/00489.
De kern van het geschil draait om de vraag of de vordering tot schadevergoeding is verjaard, waarbij de subjectieve bekendheid van verzoekers met de schade en de stelplicht en bewijslast aan de orde komen. De Hoge Raad verwijst naar artikel 3:310 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BWC), dat betrekking heeft op de verjaring van vorderingen, en artikel 3:318 BWC, dat de stuiting van de verjaring regelt. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten van verzoekers niet tot cassatie kunnen leiden, omdat deze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep en veroordeelt verzoekers in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 841,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en T.H. Tanja-van den Broek, en openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot.