In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 april 2015 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van [X] B.V. tegen de uitspraak van de Rechtbank Gelderland van 26 juni 2014, nr. AWB 13/7567. Het cassatieberoep was ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank van 23 januari 2014, waarin een aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 2010 aan belanghebbende was opgelegd. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld en geconcludeerd dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld, klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, dan wel dat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden. Gezien artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en na gehoord te hebben de Procureur-Generaal, heeft de Hoge Raad besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren. De uitspraak is gedaan door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon en L.F. van Kalmthout, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en is openbaar uitgesproken op 3 april 2015.