Uitspraak
zetelende te Simpelveld,
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
3 april 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 april 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door de Gemeente Simpelveld tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De zaak betreft de verjaring van dwangsommen die aan [verweerder] waren opgelegd wegens het zonder vergunning bouwen van een schuur. De Gemeente had een last onder dwangsom opgelegd van € 2.000 per week, met een maximum van € 20.000, en had later een invorderingsbeschikking genomen om de verbeurde dwangsommen te innen. [verweerder] stelde dat de vordering tot betaling van de dwangsommen was verjaard en vorderde in kort geding een verbod op de executie van het dwangbevel. De voorzieningenrechter wees de vordering af, maar het hof verbood de verdere executie.
De Hoge Raad oordeelde dat de verjaring van de dwangsommen was voltooid, omdat de invorderingsbeschikking geen stuitende werking had. De Hoge Raad bevestigde dat de stuitingshandelingen voor de verjaring van bestuursrechtelijke geldschulden limitatief zijn geregeld in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Hoge Raad oordeelde dat de invorderingsbeschikking niet kan worden aangemerkt als een aanmaning in de zin van de Awb, en dat er geen stuitingshandelingen waren verricht tussen de invorderingsbeschikking en de aanmaning tot betaling. De Hoge Raad verwierp het cassatieberoep van de Gemeente en veroordeelde haar in de kosten van het geding in cassatie.