Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Beoordeling van het tweede middel
4.Slotsom
5.Beslissing
31 maart 2015.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 10 oktober 2013 werd gewezen. De verdachte, geboren in 1981, had een gevangenisstraf van drie jaren opgelegd gekregen. Het beroep in cassatie werd ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door mr. B.G.J. de Rooij, advocaat te Helmond. De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt concludeerde tot vernietiging van het bestreden arrest, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Hoge Raad beoordeelt in deze uitspraak de middelen van cassatie. Het eerste middel klaagt over de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De Hoge Raad oordeelt dat dit middel gegrond is, omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden. Dit leidt tot een vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf.
Het tweede middel kan niet tot cassatie leiden, omdat het geen rechtsvragen oproept die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad oordeelt dat er geen grond is voor ambtshalve vernietiging van de bestreden uitspraak. De beslissing van de Hoge Raad is dat de opgelegde gevangenisstraf wordt verminderd tot twee jaren en elf maanden, terwijl het beroep voor het overige wordt verworpen. Deze uitspraak is gedaan op 31 maart 2015 en is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, in aanwezigheid van de waarnemend griffier.