Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Slotsom
4.Beslissing
31 maart 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 31 maart 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1937, was in hoger beroep veroordeeld voor schuldwitwassen. De raadsman van de verdachte had tijdens de zitting in hoger beroep een voorwaardelijk verzoek gedaan om een deskundigenonderzoek in te stellen, gebaseerd op de artikelen 328, 331 en 415 van het Wetboek van Strafvordering. Dit verzoek was gedaan om te onderzoeken of de verdachte, gezien haar cognitieve stoornissen, in staat was om de juiste beslissingen te nemen in de context van de zaak.
De Hoge Raad oordeelde dat het Hof had verzuimd om een uitdrukkelijke beslissing te geven op dit verzoek, ondanks dat de aan het verzoek verbonden voorwaarde was vervuld. Dit verzuim leidde tot nietigheid van de uitspraak van het Hof, zoals bepaald in artikel 330 van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad vernietigde daarom de bestreden uitspraak en wees de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor herbehandeling.
De zaak betreft de verdachte die in de periode van 29 juni 2009 tot en met 29 december 2009 betrokken was bij het voorhanden hebben en overdragen van grote geldbedragen, waarvan de herkomst werd verhuld. De verdediging had betoogd dat de verdachte niet op de hoogte was van de herkomst van het geld en dat zij te goeder trouw had gehandeld. Het Hof had echter geoordeeld dat de verdachte had moeten vermoeden dat het geld afkomstig was uit misdrijf, wat leidde tot de veroordeling voor schuldwitwassen.