In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 januari 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de dividendbelasting en de interne compensatie na een compromis. De belanghebbende, een vennootschap, had tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam beroep in cassatie ingesteld. De zaak betrof naheffingsaanslagen in de dividendbelasting voor de jaren 2005 en 2006, die waren opgelegd naar aanleiding van boekenonderzoeken naar de aangiften van de directeur-grootaandeelhouder. De naheffingsaanslagen waren gebaseerd op de Ferrari-correctie en reis- en verblijfkosten die ten laste van de winst waren gebracht.
De Hoge Raad oordeelde dat de door de belanghebbende gesloten overeenkomst met de Inspecteur over de correcties met betrekking tot de auto niet in de weg stond aan de toepassing van interne compensatie. Het Hof had geoordeeld dat de Inspecteur zich kon beroepen op interne compensatie, wat ook van toepassing was op de boetegrondslag. De Hoge Raad bevestigde dat de mededelingsverplichting van de Inspecteur was nageleefd, omdat de belanghebbende op de hoogte was gesteld van de feiten en omstandigheden die aanleiding gaven tot de vergrijpboetes.
De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond, waarbij werd vastgesteld dat de belanghebbende voldoende was geïnformeerd over de grondslagen van de boetes en dat de Inspecteur aan zijn verplichtingen had voldaan. De uitspraak van het Hof werd bekrachtigd, en de proceskosten werden niet toegewezen.