ECLI:NL:HR:2015:80

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 januari 2015
Publicatiedatum
15 januari 2015
Zaaknummer
13/05471
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over dividendbelasting en interne compensatie na compromis met betrekking tot boetegrondslag

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 januari 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de dividendbelasting en de interne compensatie na een compromis. De belanghebbende, een vennootschap, had tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam beroep in cassatie ingesteld. De zaak betrof naheffingsaanslagen in de dividendbelasting voor de jaren 2005 en 2006, die waren opgelegd naar aanleiding van boekenonderzoeken naar de aangiften van de directeur-grootaandeelhouder. De naheffingsaanslagen waren gebaseerd op de Ferrari-correctie en reis- en verblijfkosten die ten laste van de winst waren gebracht.

De Hoge Raad oordeelde dat de door de belanghebbende gesloten overeenkomst met de Inspecteur over de correcties met betrekking tot de auto niet in de weg stond aan de toepassing van interne compensatie. Het Hof had geoordeeld dat de Inspecteur zich kon beroepen op interne compensatie, wat ook van toepassing was op de boetegrondslag. De Hoge Raad bevestigde dat de mededelingsverplichting van de Inspecteur was nageleefd, omdat de belanghebbende op de hoogte was gesteld van de feiten en omstandigheden die aanleiding gaven tot de vergrijpboetes.

De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond, waarbij werd vastgesteld dat de belanghebbende voldoende was geïnformeerd over de grondslagen van de boetes en dat de Inspecteur aan zijn verplichtingen had voldaan. De uitspraak van het Hof werd bekrachtigd, en de proceskosten werden niet toegewezen.

Uitspraak

16 januari 2015
nr. 13/05471
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X] B.V.te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Amsterdamvan 26 september 2013, nrs. 12/00334, 12/00335, 12/00365 en 12/00366, op de hogere beroepen van belanghebbende en de Inspecteur tegen een uitspraak van de Rechtbank te Haarlem (nrs. AWB 11/2559 en 11/2560) betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2005 en 2006 opgelegde naheffingsaanslagen in de dividendbelasting, de daarbij gegeven boetebeschikkingen en de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
De Advocaat-Generaal P.J. Wattel heeft op 27 mei 2014 geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het Hof en verwijzing van de zaak.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.1.
Belanghebbende heeft op 9 januari 2003 een Ferrari 360 Modena (bouwjaar 2002; hierna: de auto) gekocht voor € 180.500. De auto is in vier jaar afgeschreven tot nihil. In de periode 2003 tot en met 2006 zijn ter zake van de auto ook andere kosten ten laste van de winst van belanghebbende gebracht.
2.1.2.
Voorts heeft belanghebbende onder de noemer reis- en verblijfkosten een bedrag van € 80.495 ten laste van de winst van het jaar 2006 gebracht. Van die kosten heeft een bedrag van € 24.936 betrekking op het jaar 2005.
2.1.3.
In 2008 zijn boekenonderzoeken gestart naar de aanvaardbaarheid van de aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) van de directeur-grootaandeelhouder van belanghebbende (hierna: de dga) en de aangiften vennootschapsbelasting over de jaren 2003 tot en met 2006 van belanghebbende. Naar aanleiding van de ter zake van die boekenonderzoeken opgemaakte controlerapporten (hierna: de controlerapporten) zijn aan belanghebbende onder meer de onderhavige naheffingsaanslagen in de dividendbelasting opgelegd over de jaren 2005 en 2006.
2.1.4.
In die naheffingsaanslagen is een correctie begrepen ter zake van de auto (hierna: de Ferrari-correctie). Voorts heeft de Inspecteur bij het vaststellen van de aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2006 het hierboven in 2.1.2 genoemde bedrag van € 80.495 niet in aftrek aanvaard, en heeft hij het brutobedrag hiervan als winstuitdeling in aanmerking genomen in de naheffingsaanslag dividendbelasting 2006.
2.1.5.
In de controlerapporten is omtrent de in verband met de naheffingsaanslagen dividendbelasting op te leggen vergrijpboeten - voor zover thans van belang - het volgende medegedeeld:
"6.4 Dividendbelasting
(...)
6.4.2.
Vergrijpboete
Naast de naheffingsaanslagen dividendbelasting 2004 tot en met 2006 worden vergrijpboetes van 50% opgelegd, ingevolge artikel 67f Algemene wet inzake rijksbelastingen en paragraaf 25 en 28 Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998.
De grondslagen van de boetes zijn de bedragen van de naheffingsaanslagen, voor zover die bedragen als gevolg van opzet van de belastingplichtige niet zouden zijn geheven.
De feiten en omstandigheden op grond waarvan de vergrijpboetes worden opgelegd betreffen:
Door de vennootschap zijn betalingen verricht, ter bevrediging van diverse persoonlijke behoeften van de aandeelhouder. De aandeelhouder is hiermee door de vennootschap bevoordeeld. De vennootschap en de aandeelhouder waren zich van deze bevoordeling bewust, of hadden zich hiervan bewust kunnen en moeten zijn. De vennootschap had zich dienen te realiseren dat de bevoordeling van de aandeelhouder onderworpen is aan de heffing van dividendbelasting. (...)
Ondanks de bewustheid van de bevoordeling en de bewustheid van het feit dat dit gevolgen heeft voor de heffing van dividendbelasting, heeft belastingplichtige van de winstuitdeling geen aangifte gedaan. Hiermee heeft belastingplichtige willens en wetens de reële kans aanvaard dat te weinig belasting werd geheven. Er is sprake van (voorwaardelijke) opzet."
2.1.6.
Partijen zijn ter zitting van de Rechtbank tot overeenstemming gekomen over de correcties die verband houden met de auto. Dit compromis hield in dat de auto per 1 januari 2004 tegen de boekwaarde zal worden overgebracht naar het privévermogen van de dga. De rekening-courant van belanghebbende met de dga zal dienovereenkomstig worden aangepast. De daaruit volgende uitdelingscorrecties in de aan de dga opgelegde navorderingsaanslagen IB/PVV en de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslagen dividendbelasting vervallen in zoverre; de correcties in de vennootschapsbelasting blijven in stand. In het proces-verbaal van de zitting van de Rechtbank is omtrent deze overeenstemming tussen partijen het volgende opgenomen:
"[de gemachtigde:]
We zijn er uitgekomen dat de auto per 1 januari 2004 overgaat tegen de fiscale boekwaarde.
De rekening-courant van de DGA wordt aangepast. De rente correctie vanaf 2004 wordt in een keer in 2007 in aanmerking genomen. [D]e uitdelingscorrecties komen te vervallen. Om de rentecorrecties pas in 2007 te laten plaatsvinden is wat mij betreft akkoord.
(...)
[de inspecteur:]
Wat mij betreft is het prima om de rentecorrecties pas in 2007 te laten plaatsvinden. Alle kosten gaan uit de bv. Per 1 januari 2004 gaat ook de motorrijtuigenbelasting uit de bv."
De uitspraak van de Rechtbank vermeldt ter zake van de uitwerking van dit compromis:
“4.31. De rechtbank volgt het compromis van partijen en zal de belastingaanslagen IB/PVV en DB dienovereenkomstig verminderen. De aanslagen IB/PW 2003 en DB 2005 en 2006 zullen worden verminderd met de correcties die verband houden met de Ferrari. De aftrekcorrecties in de aanslagen Vpb blijven in stand. Uit het compromis volgt voorts dat de met betrekking tot de aanslagen Vpb toegepaste interne compensatie gemist rendement Ferrari, vervalt. De boetes begrepen in de belastingaanslagen IB/PVV en DB zullen dienovereenkomstig worden verminderd (...)”
2.2.1.
In hoger beroep heeft de Inspecteur zich op het standpunt gesteld dat voor het jaar 2005 interne compensatie dient te worden toegepast met het hiervoor in 2.1.2 genoemde bedrag van € 24.936, dat door de Rechtbank als een aan het jaar 2005 toe te rekenen uitdeling is aangemerkt. Het Hof heeft geoordeeld dat het ter zitting van de Rechtbank gesloten compromis inzake de Ferrari-correctie een beroep op interne compensatie door de Inspecteur ter zake van dit bedrag niet verhindert. Uit de vastlegging van het compromis in het proces-verbaal van de zitting bij de Rechtbank blijkt niet dat partijen verdergaande afspraken hebben gemaakt dan ter zake van de wijze waarop de Ferrari-correctie wordt afgehandeld en uit deze vastlegging valt niet af te leiden dat de Inspecteur zich heeft vastgelegd op het afzien van een eventueel beroep op interne compensatie, aldus het Hof.
2.2.2.
Het Hof heeft voorts geoordeeld dat, aangezien de Inspecteur zich ter zake van de in aanmerking te nemen winstuitdeling met succes kan beroepen op interne compensatie, zulks evenzeer geldt voor de voor het jaar 2005 in aanmerking te nemen boetegrondslag. De over die winstuitdeling nageheven dividendbelasting maakt op deze wijze tevens deel uit van de boetegrondslag van artikel 67f, lid 2, van de Algemene wet inzake Rijksbelastingen (hierna: de AWR), mits de Inspecteur, zoals hij heeft gedaan, de feiten en omstandigheden aannemelijk maakt waaruit volgt dat ook ter zake van dit (bij wijze van interne compensatie) nageheven bedrag sprake is van opzet of grove schuld bij belanghebbende, aldus het Hof.
Voorts heeft het Hof geoordeeld dat aangezien in het onderhavige geval de gronden voor de voor het jaar 2005 opgelegde vergrijpboete in het controlerapport zijn medegedeeld, op de hiervoor in onderdeel 2.1.5 weergegeven wijze, de Inspecteur ook in zoverre heeft voldaan aan de mededelingsverplichting van artikel 67g, lid 2, van de AWR.
2.3.1.
Het middel richt zich allereerst tegen ’s Hofs hiervoor in onderdeel 2.2.1 weergegeven oordeel dat het ter zitting van de Rechtbank gesloten compromis inzake de Ferrari-correctie een beroep op interne compensatie door de Inspecteur ter zake van de correctie reis- en verblijfkosten niet verhindert. Dit oordeel berust op de aan het Hof voorbehouden uitlegging van het compromis, is niet onbegrijpelijk en behoeft geen nadere motivering.
2.3.2.
Voorts klaagt het middel erover dat belanghebbende bij het opleggen van de boete voor het jaar 2005 niet is medegedeeld dat ook de reis- en verblijfskosten tot de grondslag van de boete zouden behoren. Daarmee stelt het middel aan de orde de vraag of na interne compensatie binnen het bedrag van de belastingaanslag een bij die belastingaanslag opgelegde boete op de aldus gewijzigde feitelijke grondslag in stand kan blijven.
2.3.3.
Bij het beantwoorden van die vraag heeft het Hof de in artikel 67f, lid 2, van de AWR omschreven maatstaf van de boete terecht aldus uitgelegd dat het maximum van die boete wordt gevormd door het bedrag aan nageheven belasting dat uiteindelijk - na bezwaar en (hoger) beroep - komt vast te staan.
2.3.4.
De in artikel 67g, lid 2, van de AWR verlangde kennisgeving moet degene aan wie de boete wordt opgelegd in staat stellen zich naar behoren te verweren tegen het door de inspecteur gemaakte verwijt. Daarom zal een door interne compensatie alsnog bij de aanslagregeling betrokken bedrag slechts dan in aanmerking mogen worden genomen voor de (in verband met die aanslag opgelegde) boete, indien de belanghebbende uit de krachtens artikel 67g, lid 2, van de AWR gedane kennisgeving redelijkerwijs heeft kunnen opmaken dat de door middel van interne compensatie in de belastingaanslag begrepen post behoorde tot de punten ten aanzien waarvan het vermoeden was gerezen dat de betalingsverplichting niet was nageleefd.
2.3.5.
Het Hof heeft vastgesteld dat de in artikel 67g, lid 2, van de AWR voorgeschreven kennisgeving is geschied door toezending van het controlerapport waarin de feiten en omstandigheden die aanleiding gaven vergrijpboetes op te leggen aldus zijn omschreven dat belanghebbende betalingen heeft verricht ter bevrediging van diverse persoonlijke behoeften van de aandeelhouder, die daarmee door belanghebbende is bevoordeeld. Naar het oordeel van het Hof is belanghebbende zodoende medegedeeld dat alle voor 2005 en 2006 in aanmerking genomen uitdelingscorrecties, waaronder het aanvankelijk in het jaar 2006 in aanmerking genomen bedrag van € 24.936 aan reis- en verblijfkosten, werden beschouwd als winstuitdelingen ter zake waarvan opzettelijk niet de verschuldigde dividendbelasting was voldaan, zodat ter zake van al die uitdelingscorrecties aan de in artikel 67g, lid 2, van de AWR voorgeschreven mededelingsplicht is voldaan.
Dit oordeel geeft, gelet op het hiervoor in 2.3.4 overwogene, niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Dit oordeel is evenmin onbegrijpelijk en behoefde geen nadere motivering.
2.3.6.
Op grond van hetgeen hiervoor in 2.3.1 en 2.3.3 tot en met 2.3.5 is overwogen, faalt het middel in zijn geheel.

3.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren, C.B. Bavinck, P.M.F. van Loon, J. Wortel en L.F. van Kalmthout, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 16 januari 2015.