ECLI:NL:HR:2015:79

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 januari 2015
Publicatiedatum
15 januari 2015
Zaaknummer
13/04069
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • J.A.C.A. Overgaauw
  • D.G. van Vliet
  • C.B. Bavinck
  • P.M.F. van Loon
  • L.F. van Kalmthout
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over landbouwvrijstelling bij verkoop agrarische grond met saneringsverplichting

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 januari 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de toepassing van de landbouwvrijstelling bij de verkoop van agrarische grond. De belanghebbende, een vennootschap onder firma (VOF), had in 2007 een perceel grond verkocht voor € 773.925. Bij deze verkoop was de VOF verplicht om saneringswerkzaamheden uit te voeren op het perceel, wat leidde tot grondsaneringskosten van € 30.301. De vraag was in hoeverre deze kosten van invloed waren op de toepassing van de landbouwvrijstelling, die in dit geval was gebaseerd op artikel 3:12, lid 1, van de Wet inkomstenbelasting 2001.

Het Gerechtshof Amsterdam had geoordeeld dat de grondsaneringskosten in mindering moesten worden gebracht bij de vaststelling van het voordeel onder de landbouwvrijstelling. De Hoge Raad heeft deze uitspraak vernietigd en geoordeeld dat de saneringsverplichting die de VOF op zich had genomen, de vrijstelling niet beïnvloedde. De Hoge Raad concludeerde dat de bij de verkoop behaalde boekwinst niet lager werd door de saneringsverplichting, en dat de landbouwvrijstelling volledig van toepassing was.

De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie gegrond, vernietigde de uitspraak van het Hof en bevestigde de uitspraak van de Rechtbank. Tevens werd de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld in de proceskosten van het geding in cassatie, evenals de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof. Dit arrest is van belang voor de toepassing van de landbouwvrijstelling in situaties waarin saneringsverplichtingen aan de verkoop van agrarische grond zijn verbonden.

Uitspraak

16 januari 2015
nr. 13/04069
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X-Y]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Amsterdamvan 11 juli 2013, nr. 11/00630, op het hoger beroep van de Inspecteur tegen een uitspraak van de Rechtbank te Haarlem (nr. AWB 10/6101) betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2007 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
De Advocaat-Generaal R.E.C.M. Niessen heeft op 25 februari 2014 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie.
De Staatsecretaris heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

2.Beoordeling van de middelen

2.1.
In het onderhavige jaar (2007) heeft de vennootschap onder firma waarvan belanghebbende deel uitmaakte (hierna: de VOF) voor een bedrag van € 773.925 een perceel grond verkocht aan een derde (hierna: de verkoop). De daarbij behaalde boekwinst is gedeeltelijk vrijgesteld op grond van artikel 3.12, lid 1, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (de landbouwvrijstelling). De waarde in het economische verkeer van het perceel bij voortgezette agrarische bestemming bedroeg ten tijde van de verkoop € 546.300.
De VOF heeft zich in het kader van de verkoop verplicht zorg te dragen voor het saneren en aanvullen met zand van een zich op het perceel grond bevindend puinpad. Van het totale bedrag van de grondsaneringskosten (€ 30.301) is een gedeelte ter grootte van € 15.301 ten laste van de VOF gekomen. Het restant van de kosten is door de koper van de grond aan belanghebbende vergoed.
2.2.
Voor het Hof was in geschil in hoeverre de landbouwvrijstelling van toepassing is op de door belanghebbende bij de verkoop gerealiseerde winst.
Het Hof heeft geoordeeld dat de grondsaneringskosten zijn opgeroepen door de verkoop en dat deze kosten bij de vaststelling van het onder de landbouwvrijstelling te begrijpen voordeel daarop in aftrek dienen te worden gebracht. Hiertegen richten zich de middelen.
2.3.
Bij verkoop van een aan een landbouwbedrijf dienstbaar perceel grond is de daarbij gerealiseerde boekwinst, die wordt bepaald door het verschil tussen de bij de verkoop ontvangen prestatie en de boekwaarde van de grond, vrijgesteld voor zover deze winst is toe te rekenen aan ontwikkeling van de waarde in het economische verkeer van de grond bij voortzetting van de aanwending ervan in het kader van een landbouwbedrijf, en niet is ontstaan in de uitoefening van het bedrijf. In het onderhavige geval zijn de VOF en de koper in het kader van de verkoop overeengekomen dat de VOF ten behoeve van de koper zou zorgdragen voor sanering van de grond en dat de kosten daarvan, behoudens een bijdrage van de koper tot een bedrag van € 15.000, ten laste van de VOF zouden komen. Een en ander maakt dat de bij de verkoop door de VOF van de koper ontvangen tegenprestatie mede wordt bepaald door de saneringsverplichting die de VOF bij de verkoop op zich heeft genomen. De bij de verkoop behaalde boekwinst wordt daardoor beïnvloed, doch een en ander maakt niet dat het bedrag van de in die boekwinst begrepen vrijgestelde waardeontwikkeling van de grond lager is geworden. Het eerste middel slaagt in zoverre.
2.4.
Gelet op het hiervoor in 2.3 overwogene kan ‘s Hofs uitspraak niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen. De middelen behoeven voor het overige geen behandeling.

3.Proceskosten

De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie en de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zaak met nummer 13/04005 met de onderhavige zaak samenhangt in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof,
bevestigt de uitspraak van de Rechtbank,
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 118,
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op de helft van € 1470, derhalve € 735, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en
veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op de helft van € 1470, derhalve € 735, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren D.G. van Vliet, C.B. Bavinck, P.M.F. van Loon en L.F. van Kalmthout, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 16 januari 2015.