Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste en het tweede middel
3.Beoordeling van het derde, het vierde, het vijfde en het zesde middel
4.Slotsom
5.Beslissing
31 maart 2015.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, Economische Kamer, van 21 maart 2011. De verdachte, geboren in 1982, heeft cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof. De advocaat van de verdachte, mr. P.H.L.M. Souren, heeft middelen van cassatie voorgesteld. De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen voor wat betreft de beslissingen over de tenlastegelegde feiten 4 en 5 en de strafoplegging. Tevens heeft de Advocaat-Generaal geadviseerd om de Officier van Justitie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging voor deze feiten en de zaak terug te verwijzen naar het Hof voor herbehandeling van de strafoplegging.
De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en vastgesteld dat de feiten die onder 4 en 5 zijn tenlastegelegd, zijn verjaard. De verjaringstermijn bedraagt in dit geval maximaal twaalf jaar, en aangezien de feiten zijn gepleegd tussen 1 januari 1999 en 16 augustus 2001, is het recht tot strafvordering vervallen. De Hoge Raad heeft daarom de bestreden uitspraak vernietigd voor wat betreft de beslissingen over de tenlastelegging en de strafoplegging, en de Officier van Justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging voor deze feiten.
De overige middelen zijn door de Hoge Raad verworpen, omdat zij niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad oordeelt dat er geen grond is voor ambtshalve vernietiging van de bestreden uitspraak en dat het zevende middel geen bespreking behoeft. De zaak is terugverwezen naar het Gerechtshof Amsterdam voor herbehandeling van de strafoplegging op het bestaande hoger beroep.