ECLI:NL:HR:2015:772

Hoge Raad

Datum uitspraak
31 maart 2015
Publicatiedatum
31 maart 2015
Zaaknummer
13/02808
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot het horen van getuige in hoger beroep en de motivering daarvan

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 31 maart 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte had in hoger beroep verzocht om de moeder van de medeverdachte als getuige te horen, omdat deze volgens de medeverdachte de bron van een geldbedrag zou zijn dat in de bewezenverklaring was opgenomen. Het Hof heeft dit verzoek afgewezen, met als enige reden dat er gelegenheid was om het verzoek eerder in te dienen, en dat het belang van een voortvarende afhandeling zwaarder woog. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof zijn beslissing niet toereikend heeft gemotiveerd. De verdediging had eerder in de procedure ook al om het horen van deze getuige verzocht, en de verdachte was in eerste aanleg vrijgesproken. De Hoge Raad benadrukt dat het Hof bij de beoordeling van het verzoek niet alleen het belang van een voortvarende afhandeling moet meewegen, maar ook de belangen van de verdediging. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof en wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor een nieuwe behandeling.

Uitspraak

31 maart 2015
Strafkamer
nr. 13/02808
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 5 juni 2013, nummer 21/001904-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.A. Schadd, advocaat te Arnhem, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel klaagt over de afwijzing van een ter terechtzitting in hoger beroep gedaan verzoek tot het horen van een getuige.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 17 januari 2010, te Babberich, gemeente Zevenaar, tezamen en in vereniging met een ander een geldbedrag, te weten 10.000,00 Euro, voorhanden heeft gehad, terwijl hij en zijn mededader wisten dat dat bovenomschreven geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf."
2.2.2.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"De raadsman verklaart - zakelijk weergegeven - als volgt:
Ik acht het noodzakelijk dat de moeder van de medeverdachte [medeverdachte] als getuige zal worden gehoord. Uit één van de verklaringen van [medeverdachte] zou blijken dat het geld afkomstig is van [betrokkene 1] en dat zij de bron is van het geld. Derhalve is er geen sprake van enige vorm van witwassen. [betrokkene 1] kan de verklaring van [medeverdachte] ontkrachten.
Ik verzoek uw hof de behandeling van de zaak aan te houden om [betrokkene 1] als getuige te horen.
De advocaat-generaal verklaart - zakelijk weergegeven - als volgt:
Aanvankelijk is door [medeverdachte] verklaard dat het geld van zijn moeder is. Later heeft [medeverdachte] anders verklaard. De alternatieve lezing is een aannemelijk verhaal en op het openbaar ministerie rust een onderzoeksplicht. Ik acht het van belang dat de getuige, ook in de zaak tegen de medeverdachte [medeverdachte], zal worden gehoord.
De voorzitter onderbreekt de behandeling voor beraad.
Na gehouden beraad deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede dat het verzoek zal worden afgewezen.
De voorzitter deelt vervolgens als redenen voor de afwijzing mede dat het hof van oordeel is dat het noodzaakcriterium van toepassing is. Bij toepassing van dat criterium spelen verschillende belangen een rol, waaronder het belang van een voortvarende afhandeling en het belang van de verdediging om getuigen te horen die nog niet eerder zijn gehoord. Het verzoek om de moeder te horen is door de raadsman in eerste aanleg in voorwaardelijke vorm gedaan. Vervolgens is de verdachte door de politierechter vrijgesproken en is het verzoek niet eerder (opnieuw) gedaan dan op de terechtzitting van hof, hoewel de verdediging reeds enige tijd op de hoogte is geweest van de datum van de behandeling in hoger beroep. Het hof is van oordeel dat nu het verzoek pas ter zitting in hoger beroep is gedaan, terwijl er gelegenheid was om het verzoek (geruime tijd) voor de zitting te doen, aan het belang van een voortvarende afhandeling het meeste gewicht moet worden toegekend."
2.3.
In hoger beroep kan de verdediging op de voet van de art. 328 en 331, eerste lid, in verbinding met art. 315 Sv op de terechtzitting aan het hof vragen gebruik te maken van diens bevoegdheid om zelf getuigen op te roepen. Maatstaf bij de beoordeling van zo een verzoek is of het hof het horen van de getuigen noodzakelijk oordeelt. (Vgl. HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496, NJ 2014, 441, rov. 2.61.)
2.4.
Het verzoek van de verdediging strekt ertoe de moeder van medeverdachte [medeverdachte] te (doen) horen als getuige, naar aanleiding van een eerdere verklaring van die medeverdachte dat het in de bewezenverklaring bedoelde geldbedrag van diens moeder afkomstig is. Het Hof heeft het verzoek afgewezen op de enkele grond dat "er gelegenheid was om het verzoek (geruime tijd) voor de zitting te doen" zodat "aan het belang van een voortvarende afhandeling het meeste gewicht moet worden toegekend". Aldus heeft het Hof zijn beslissing niet toereikend gemotiveerd, mede in aanmerking genomen dat de verdediging ook in eerste aanleg heeft verzocht deze getuige te doen horen, dat de verdachte in eerste aanleg is vrijgesproken en dat uit de stukken van het geding niet blijkt welke concrete andere belangen dan het belang van een voortvarende afhandeling het Hof in zijn beoordeling heeft betrokken.
2.5.
Voor zover het middel hierover klaagt is het gegrond.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren N. Jörg en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
31 maart 2015.