ECLI:NL:HR:2015:714

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 maart 2015
Publicatiedatum
24 maart 2015
Zaaknummer
13/06161
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep en profijtontneming

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag, waarbij de Hoge Raad zich buigt over de vraag of de redelijke termijn voor de behandeling van een hoger beroep is overschreden. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Het Gerechtshof had geoordeeld dat de overschrijding van de inzendtermijn gecompenseerd kon worden door de voortvarende behandeling van de zaak in hoger beroep. De Hoge Raad oordeelt echter dat dit oordeel zonder nadere motivering niet begrijpelijk is, gezien het feit dat de behandeling van de zaak in hoger beroep bijna twee jaar en vijf maanden na het instellen van het hoger beroep heeft plaatsgevonden.

De Hoge Raad concludeert dat de overschrijding van de inzendtermijn niet door een bijzondere voortvarende behandeling is gecompenseerd, wat betekent dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens niet is nageleefd. Dit leidt tot de beslissing om de opgelegde betalingsverplichting van € 28.119 te verminderen naar € 25.308. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak, maar verwerpt het beroep voor het overige. De uitspraak is gedaan op 24 maart 2015 door de Hoge Raad der Nederlanden, waarbij de vice-president en twee raadsheren betrokken waren.

Uitspraak

24 maart 2015
Strafkamer
nr. S 13/06161 P
ARA/DAZ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 29 november 2013, nummer 22/003309-11, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[betrokkene], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1951.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft mr. J.S. Nan, advocaat te Dordrecht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de hoogte van de betalingsverplichting, tot vermindering daarvan en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel komt op tegen 's Hofs oordeel dat de overschrijding van de redelijke termijn kan worden gecompenseerd door de voortvarende behandeling van de zaak in hoger beroep.
2.2.
Het bestreden arrest houdt het volgende in:
"Het hof heeft acht geslagen op het feit dat de behandeling van de zaak niet heeft plaatsgevonden binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Het hof neemt hierbij in aanmerking het tijdsverloop tussen het instellen van het hoger beroep tegen het vonnis van 5 juli 2011 en de datum van ontvangst van het dossier ter griffie van het hof op 6 februari 2013. De inzendtermijn is met bijna een jaar overschreden. Gelet echter op de voortvarende behandeling van de zaak in hoger beroep, ziet het hof geen reden voor enige vorm van compensatie bij het opleggen van de betalingsverplichting ter zake van het wederrechtelijk verkregen voordeel."
2.3. '
s Hofs oordeel, daarop neerkomende dat de redelijke termijn niet is overschreden omdat de overschrijding van de inzendtermijn door een bijzondere voortvarende behandeling van de zaak in hoger beroep is gecompenseerd, is zonder nadere motivering - die ontbreekt - niet begrijpelijk, in aanmerking genomen dat de zaak in hoger beroep eerst bijna twee jaren en vijf maanden na het instellen van het hoger beroep is afgedaan.
2.4.
De Hoge Raad zal om doelmatigheidsredenen zelf de zaak afdoen. Daarbij neemt de Hoge Raad tot uitgangspunt dat de door het Hof vastgestelde overschrijding van de inzendtermijn niet door een bijzonder voortvarende behandeling van de zaak in hoger beroep is gecompenseerd. Dat leidt tot het oordeel dat de zaak niet is behandeld binnen een redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de betrokkene opgelegde betalingsverplichting van € 28.119,–.

3.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de hoogte van de opgelegde betalingsverplichting ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
vermindert het te betalen bedrag in die zin dat de hoogte daarvan € 25.308,– bedraagt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
24 maart 2015.