ECLI:NL:HR:2015:708

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 maart 2015
Publicatiedatum
24 maart 2015
Zaaknummer
13/02753
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing getuigenverzoek in strafzaak met betrekking tot hennepkwekerij

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 maart 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1991, was in hoger beroep gegaan tegen een eerdere uitspraak waarin zijn verzoek tot het horen van een getuige, zijn broer, was afgewezen. De verdediging stelde dat het horen van de broer van de verdachte van belang was voor de zaak, omdat deze kon verklaren dat de verdachte niet op de hoogte was van de hennepkwekerij die in de woning was aangetroffen. Het Gerechtshof had echter geoordeeld dat het verzoek onvoldoende was onderbouwd en dat het horen van de getuige niet in redelijkheid van belang kon zijn voor de beslissing in de strafzaak.

De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het Hof dat het verzoek tot het horen van de getuige moest worden afgewezen, zonder nadere motivering niet begrijpelijk was. De Hoge Raad wees erop dat de verdediging wel degelijk argumenten had aangedragen die de relevantie van het getuigenverhoor onderbouwden. De Hoge Raad vernietigde daarom de bestreden uitspraak van het Hof en wees de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zodat de zaak opnieuw kon worden berecht en afgedaan.

Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering bij het afwijzen van getuigenverzoeken in strafzaken, vooral wanneer de verdediging relevante argumenten aandraagt die de noodzaak van het horen van getuigen onderbouwen.

Uitspraak

24 maart 2015
Strafkamer
nr. S 13/02753
MD/SG
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 7 mei 2013, nummer 21/002417-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.I. Takens, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het eerste middel

2.1.
Het middel klaagt over de afwijzing van het door de verdediging gedane verzoek tot het horen van [betrokkene] als getuige.
2.2.
Bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken bevinden zich:
- een proces-verbaal van politie, voor zover in cassatie van belang, inhoudende als verklaring van [betrokkene]:
"V: Van wie zijn de goederen die t.b.v. de hennepteelt in het pand aanwezig waren?
A: Dat weet ik niet zeker, maar niet van mij. Mijn broertje heeft het opgezet. Hij had mijn sleutels. (...)
V: Wanneer kreeg jij te horen dat er een hennepkwekerij in de woning was aangetroffen?
A: Twee dagen nadat het opgerold was. Toen heeft hij mij gebeld en alles verteld."
- een appelschriftuur van 22 januari 2013, voor zover in cassatie van belang, inhoudende:
"Met het oog op het hoger beroep wordt dan ook verzocht om verhoor van de navolgende getuige:
- [betrokkene], geboren op [geboortedatum] 1985, blijkens het dossier wonende aan de [a-straat] te [woonplaats].
Toelichting: De politierechter verweet cliënt ter terechtzitting dat hij met een geheel ander verhaal is gekomen dan hij bij de politie heeft verklaard en dat zijn ter terechtzitting afgelegde verklaring op geen enkele wijze ondersteuning vindt in het dossier. In de aanloop naar die uitspraak van de politierechter is door de verdediging bepleit dat de ter terechtzitting afgelegde verklaring niet wezenlijk verschilt van hetgeen bij de politie is verklaard, dat cliënt nadere uitleg heeft gegeven wat hij bij de politie heeft verklaard en, zoals het nu op papier staat, anders over kan komen, maar dat het standpunt van cliënt is dat hij vooraf niet wist van de plannen van de vriend om een hennepkwekerij te gaan plaatsen in de betreffende woning.
De getuige, broer van cliënt, is nog niet eerder verhoord en kan verklaren over de gang van zaken toen de politie eenmaal in de woning was binnengevallen en de hennepkwekerij had opgerold. De broer kan bevestigen dat cliënt hem gemeld heeft dat cliënt niet op de hoogte was van de aanwezigheid van een hennepkwekerij en kan verklaren over de inhoudelijke contacten met cliënt in die periode, met name waar het betreft uitlatingen van cliënt of hij van te voren wist dat er een hennepkwekerij in de woning zou worden geplaatst. De verdediging meent dat er verdedigingsbelang bestaat om deze nog niet eerder gehoorde getuige ter terechtzitting te kunnen horen. Zekerheidshalve wordt de rechter-commissaris verzocht om in het kader van art. 411a Sv reeds een verhoor van deze getuige toe te staan en te plannen."
- een op de voet van art. 411a Sv gedaan verzoek aan de Rechter-Commissaris om over te gaan tot het horen van [betrokkene] als getuige.
2.3.
Voorts houdt het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 23 april 2013 het volgende in, voor zover in cassatie van belang:
- als aldaar door de verdachte afgelegde verklaring:
"U houdt mij mijn verklaring, afgelegd bij de politierechter, voor. Het klopt dat ik heb verklaard dat ik van de hennepkwekerij afwist omdat ik bang was dat anders mijn broer zou worden aangehouden.
U houdt mij de verklaring van mijn broer voor.
U zegt mij dat als ik de verklaring die ik bij de politierechter heb afgelegd ook ten overstaan van de politie zou hebben afgelegd mijn broer eveneens buiten schot zou zijn gebleven. Dat is niet helemaal het geval. Nadat de politie het pand was binnengevallen ben ik bij mijn vriend - aan wie ik de sleutel van het pand van mijn broer ter beschikking had gesteld - verhaal gaan halen. Ik wilde niet dat mijn broer ook maar iets zou horen over de hennepkwekerij. Ik kan de naam van die vriend niet geven. Dat helpt mij toch niet. U zegt mij dat ik bij de politie heb verklaard dat er niet eerder is geoogst. U zegt mij dat uit het dossier afgeleid zou kunnen worden dat er wel een eerdere oogst heeft plaatsgevonden. Dat is onmogelijk.
U vraagt mij wanneer ik de sleutels van de woning van mijn broer heb gekregen. Ik weet dat niet precies. U houdt mij voor dat buren in januari 2012 reeds klusgeluid hebben gehoord. Voorts zegt u mij dat de hennepplantjes op de foto's erg jong lijken te zijn. U zegt mij dat er wat tegenstrijdigheden lijken te zitten in mijn verklaring en de informatie die uit het dossier naar voren komt.
Nogmaals, ik weet niet precies wanneer ik de sleutel van het huis van mijn broer heb gekregen. Ik denk dat dat ongeveer een maand voordat de politie het pand binnenviel moet zijn geweest. Daarvoor was de sleutel in bezit van mijn broer. U vraagt mij of mijn broer dan te maken heeft gehad met de hennepkwekerij. Neen. Het is niet zo dat ik nu mijn broer beschuldig. Hij is een eerlijke jongen en vindt het een schande dat ik hierin verzeild ben geraakt.
U vraagt mij nogmaals naar de naam van mijn vriend. Ik weet dat ik als ik zijn naam noem dieper in de problemen kom dan ik nu al zit.
Ik weet niet precies wanneer ik de crossmotor van die vriend beschadigd heb. Op 31 januari 2013 heb ik een ongeluk gehad waaraan ik een whiplash heb overgehouden. Ik vergeet daarom af en toe dingen. Voor die datum heb ik de crossmotor beschadigd. Na die datum heb ik de sleutel van het huis van mijn broer aan mijn vriend gegeven.
U vraagt mij of die vriend mij heeft verteld hoe de kwekerij eruit zag. Dat heeft hij niet verteld. Hij heeft wel gezegd dat de kwekerij op de bovenste verdieping zat en dat de kwekerij zich in de slaapkamers bevond.
Die vriend wil nog steeds het geld terug dat gemoeid was met het opknappen van de crossmotor. Het klopt dat ik nu ook met het terugbetalen van de afgetapte energie zit. Mijn vriend heeft echter ook verlies geleden en is zijn apparatuur kwijt. Ik spreek hem nog geregeld, maar hij wil niets met justitie te maken hebben. Daarom kan ik zijn naam niet noemen. Hij heeft mij ook bedreigd. Ik heb daar geen aangifte van gedaan want het is zijn woord tegen dat van mij. We zijn geen vrienden meer maar ik ontmoet hem nog wel. Omdat ik ben bedreigd, neem ik de schuld maar op mij.
Op de dag van de inval of een dag later heb ik van mijn vriend gehoord waar de kwekerij zat. Ik heb de sleutels pas in februari 2013 aan die vriend gegeven. U zegt mij dat het vreemd blijft dat buren reeds daar vóór klusgeluiden hebben gehoord."
- als hetgeen de raadsman heeft aangevoerd:
"Ik wil het verzoek tot het horen van [betrokkene] - de broer van cliënt -, zoals gedaan in mijn appelschriftuur van 22 januari 2013, thans herhalen. De broer van cliënt kan immers bevestigen dat cliënt hem heeft gemeld dat hij niet op de hoogte was van de aanwezigheid van de hennepkwekerij. Bovendien kan de broer worden bevraagd over de onduidelijkheden die thans nog bestaan. Zo zal hij kunnen verklaren over wie op welke data gebruik maakte van de woning, wanneer en om welke reden er zou zijn geklust in de woning en of dat enig verband hield met hennepteelt in die woning, en of de muur van de woning warm was en of die warmte enig verband hield met hennepteelt in de woning, en wat de broer van cliënt heeft bedoeld met zijn verklaring 'dat zijn broertje het heeft opgezet'. Er is derhalve sprake van een verdedigingsbelang. U vraagt waarom ik de getuige niet heb meegebracht. Ik heb cliënt gevraagd zijn broer mee te nemen. Dit is niet gelukt in verband met werkzaamheden van zijn broer.
- als beslissing van het Hof:
De voorzitter onderbreekt het onderzoek voor het houden van beraad.
Na gehouden beraad deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede dat onvoldoende is onderbouwd waarom het horen van voormelde getuige - gelet op de verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van het hof - in redelijkheid van belang kan zijn voor enige in de strafzaak te nemen beslissing uit hoofde van de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering. Daarbij betrekt het hof ook dat de hennepkwekerij op 20 maart 2012 door de politie is ontdekt en dat de broer van verdachte op 24 mei 2012 door de politie is gehoord. De getuige had reeds toen kunnen verklaren dat verdachte tegen hem had gezegd dat hij niets van de hennepkwekerij wist. Dat heeft de getuige echter niet gedaan."
2.4.
Het naar aanleiding van die terechtzitting van 23 april 2013 gewezen arrest van het Hof houdt omtrent het door de verdediging gedane verzoek het volgende in:
"Bij appelschriftuur van 22 januari 2013, ingekomen op 24 januari 2013, is verzocht de broer van verdachte, [betrokkene], als getuige te horen. De raadsman heeft ter terechtzitting gepersisteerd bij dit verzoek. Het hof heeft dat verzoek - na beraad - ter terechtzitting afgewezen omdat de verdediging onvoldoende heeft onderbouwd waarom het horen van voormelde getuige - gelet op de verklaring van de verdachte als afgelegd ter terechtzitting van het hof en gezien de omstandigheid dat de hennepkwekerij op 20 maart 2012 is ontdekt en de getuige eerst op 24 mei 2012 door de politie is gehoord - in redelijkheid van belang kan zijn voor enige in de strafzaak te nemen beslissing op grond van de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering.
Bij pleidooi heeft de raadsman voormeld verzoek - onder aanvoering van dezelfde argumenten die ten grondslag lagen aan de eerdere afwijzing van het verzoek - opnieuw gedaan. Nu de raadsman daarbij geen nieuwe argumenten heeft aangevoerd, ziet het hof geen aanleiding terug te komen op zijn ter zitting genomen beslissing. Het verzoek zal derhalve, en op dezelfde gronden als de eerdere afwijzing van het verzoek, opnieuw worden afgewezen."
2.5.
Het oordeel van het Hof dat het verzoek tot het horen van [betrokkene] als getuige moet worden afgewezen omdat "onvoldoende [is] onderbouwd waarom het horen van voormelde getuige - gelet op de verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van het hof en gezien de omstandigheid dat de hennepkwekerij op 20 maart 2012 is ontdekt en de getuige eerst op 24 mei 2012 door de politie is gehoord - in redelijkheid van belang kan zijn voor enige in de strafzaak te nemen beslissing uit hoofde van de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering", is zonder nadere motivering niet begrijpelijk, in het bijzonder gelet op hetgeen door de verdediging aan het verzoek ten grondslag is gelegd en op de overweging van het Hof dat genoemde [betrokkene] bij zijn eerste verhoor door de politie "reeds toen [had] kunnen verklaren dat verdachte tegen hem had gezegd dat hij niets van de hennepkwekerij wist. Dat heeft de getuige echter niet gedaan."
2.6.
Het middel slaagt.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het tweede middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en N. Jörg, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
24 maart 2015.