Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Slotsom
4.Beslissing
6 januari 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 januari 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam. De verdachte, geboren in 1983, was in cassatie gegaan tegen een eerdere veroordeling voor het bevorderen van de invoer van cocaïne. De Advocaat-Generaal W.H. Vellinga had geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing naar het Hof. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof onvoldoende had gemotiveerd dat de verdachte opzet had op het bevorderen van de invoer van cocaïne. De Hoge Raad stelde vast dat de bewijsvoering niet voldoende was om het opzet van de verdachte te onderbouwen. De verdachte had verklaard dat hij op verzoek van een kennis naar Schiphol was gegaan om geld in ontvangst te nemen, maar het Hof had deze verklaring als ongeloofwaardig bestempeld. De Hoge Raad oordeelde dat de enkele omstandigheid dat de verklaring van de verdachte ongeloofwaardig werd geacht, niet voldoende was om te concluderen dat hij opzettelijk had gehandeld. De Hoge Raad vernietigde daarom de uitspraak van het Gerechtshof en wees de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam voor een nieuwe behandeling.