ECLI:NL:HR:2015:687

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 maart 2015
Publicatiedatum
20 maart 2015
Zaaknummer
14/00372
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Immuniteit van jurisdictie van internationale organisatie in cassatie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 maart 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen [eiseres], wonende te [woonplaats], en het Iran-United States Claims Tribunal, zetelende te 's-Gravenhage. De zaak betreft de rechtsmacht van de Nederlandse rechter en de immuniteit van jurisdictie van internationale organisaties. De Hoge Raad verwijst naar eerdere uitspraken, waaronder HR 20 december 1985 en HR 23 oktober 2009, om de context van de rechtsvraag te schetsen.

Het geding in feitelijke instanties begon met een vonnis van de kantonrechter te 's-Gravenhage op 13 februari 2012, gevolgd door een arrest van het gerechtshof Den Haag op 17 september 2013. Tegen dit laatste arrest heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld, terwijl het Tribunaal voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep heeft ingesteld. Beide partijen hebben hun standpunten toegelicht door hun advocaten, waarbij de Advocaat-Generaal J. Wuisman heeft geconcludeerd tot verwerping van het principaal cassatieberoep.

De Hoge Raad heeft de klachten in de middelen van het principale beroep niet gegrond verklaard, wat betekent dat er geen aanleiding was voor verdere motivering. Aangezien de middelen falen, wordt het voorwaardelijk incidentele beroep niet behandeld. De Hoge Raad heeft [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, begroot op € 818,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. Deze uitspraak benadrukt de grenzen van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter in zaken die betrekking hebben op internationale organisaties.

Uitspraak

20 maart 2015
Eerste Kamer
14/00372
TT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
EISERES tot cassatie, verweerster in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,
advocaat: mr. K.G.W. van Oven,
t e g e n
IRAN-UNITED STATES CLAIMS TRIBUNAL,
zetelende te's-Gravenhage,
VERWEERSTER in cassatie, eiseres in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,
advocaat: mr. G.R. den Dekker.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiseres] en het Tribunaal.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak 1099663/11-26130 van de kantonrechter te 's-Gravenhage van 13 februari 2012;
b. het arrest in de zaak 200.103.895/01 van het gerechtshof Den Haag van 17 september 2013.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. Het Tribunaal heeft voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld. De cassatiedagvaarding en de conclusie van antwoord tevens houdende voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Wuisman strekt tot verwerping van het principaal cassatieberoep en tot het buiten bespreking laten van het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep.
De advocaat van [eiseres] heeft bij brief van 5 februari 2015 op die conclusie gereageerd.

3.Beoordeling van de middelen in het principale beroep

De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Nu de middelen in het principale beroep falen, komt het voorwaardelijk ingestelde incidentele beroep niet aan de orde.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
in het principale beroep:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van het Tribunaal begroot op € 818,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren C.A. Streefkerk, als voorzitter, G. Snijders en G. de Groot, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
20 maart 2015.