ECLI:NL:HR:2015:640

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 maart 2015
Publicatiedatum
17 maart 2015
Zaaknummer
14/04281
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over afstand doen van eigendom van inbeslaggenomen auto en ontvankelijkheid van klager

In deze zaak gaat het om een beklagprocedure waarbij de klager, geboren in 1991, afstand heeft gedaan van een inbeslaggenomen auto. De Hoge Raad behandelt het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Amsterdam van 18 juli 2014. De klager was als getuige gehoord en heeft in dat verhoor verklaard de auto niet meer terug te willen hebben. De rechtbank heeft de klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn klaagschrift, omdat hij afstand had gedaan van de auto. De klager stelt dat deze afstand niet op de juiste wijze heeft plaatsgevonden volgens artikel 116, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De Hoge Raad oordeelt dat de rechtbank niet onjuist heeft geoordeeld en dat de klager inderdaad afstand heeft gedaan van de auto, wat blijkt uit zijn verklaring tegenover de verbalisanten. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de klager niet langer als belanghebbende kan worden aangemerkt, omdat hij zijn eigendom heeft prijsgegeven met het oogmerk zich van de eigendom te ontdoen. De Hoge Raad verwerpt het beroep en bevestigt de beslissing van de rechtbank.

Uitspraak

17 maart 2015
Strafkamer
nr. S 14/04281 B
ABO/IF
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Amsterdam van 18 juli 2014, nummer RK 14/2024, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[klager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft mr. B.R. Koenders, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot zodanige beslissing met betrekking tot de terug- of verwijzing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
2 Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt dat de Rechtbank de klager ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn klaagschrift.
2.2.
De bestreden beschikking houdt het volgende in:
"Beoordeling
Uit de stukken en het verhandelde in raadkamer is het volgende gebleken.
-relevante feiten-
Op 17 oktober 2013 negeert een bestuurder van een Volkswagen Golf een stopteken. De bestuurder, die ambtshalve herkend is als [betrokkene], is uit de auto gevlucht om aan zijn staande houding te ontkomen en beschikt niet over enig rijbewijs. Ambtshalve is bij verbalisanten bekend dat klager [betrokkene] geregeld in zijn auto laat rijden.
Vervolgens wordt op 22 oktober 2013 onder beslagene voornoemd voorwerp inbeslaggenomen.
De officier van justitie heeft verklaard dat klager in onderhavige zaak op 23 oktober 2013 als getuige is gehoord en in dit verhoor afstand heeft gedaan van de auto. Uit de RDW registerstaat, peildatum 3 maart 2014, blijkt dat de personenauto is gesloopt.
De raadsman heeft in raadkamer verklaard dat klager eigenaar van de auto was. De afstandsverklaring in het getuigenverhoor was geen weloverwogen beslissing. Klager heeft het proces-verbaal van verhoor niet getekend. Klager wilde de auto voor € 750,- verkopen. Nu de auto niet meer teruggegeven kan worden, dient klager de vervangende waarde van de auto te ontvangen.
De rechtbank overweegt het volgende.
Uit het proces-verbaal van verhoor getuige van 23 oktober 2013 blijkt dat klager afstand heeft gedaan van de personenauto. De omstandigheid dat het proces-verbaal niet door klager is ondertekend, doet hieraan niet af.
Naar het oordeel van de rechtbank dient klager niet langer als belanghebbende of rechthebbende in de zin van artikel 552a lid 1 Sv te worden aangemerkt.
Gelet hierop, is de rechtbank van oordeel dat klager in zijn beklag niet-ontvankelijk dient te worden verklaard."
2.3.
Voor zover het middel steunt op de opvatting dat de Rechtbank heeft miskend dat de klager niet op de in art. 116, tweede lid aanhef, Sv voorgeschreven wijze afstand heeft gedaan van de inbeslaggenomen auto, kan het niet tot cassatie leiden omdat het berust op een onjuiste rechtsopvatting. Art. 116, tweede lid aanhef, Sv stelt de eis dat degene bij wie het voorwerp is inbeslaggenomen daarvan schriftelijk afstand moet hebben gedaan jegens de in dat artikellid genoemde functionaris indien de officier van justitie ten aanzien van het inbeslaggenomen voorwerp wil handelen op de in deze bepaling onder a, b, of c bedoelde wijze. In de onderhavige zaak gaat het niet om de vraag of [betrokkene], de beslagene, afstand heeft gedaan van de auto. Art, 116, tweede lid, Sv is derhalve niet van toepassing.
2.4.
Het door de klager op de voet van art. 552a Sv ingediende klaagschrift strekt tot teruggave aan hem van de onder [betrokkene] inbeslaggenomen auto. Ingevolge het eerste lid van deze bepaling kan een belanghebbende zich schriftelijk beklagen over het uitblijven van een last tot teruggave.
2.5.
De Rechtbank heeft geoordeeld dat de klager niet langer als belanghebbende in de zin van art. 552a, eerste lid, Sv kan worden aangemerkt, omdat de klager afstand heeft gedaan van de inbeslaggenomen auto waarvan hij stelt eigenaar te zijn. Ingevolge art. 5:18 BW wordt de eigendom van een roerende zaak verloren indien de eigenaar het bezit prijsgeeft met het oogmerk zich van de eigendom te ontdoen. Het afstand doen van het eigendomsrecht kan worden afgeleid uit een verklaring van de eigenaar waarin deze zijn wil om de eigendom prijs te geven heeft geopenbaard (art. 3:33 BW), hetgeen - nu niet anders is bepaald - overeenkomstig art. 3:37 BW vormvrij kan geschieden. Het oordeel van de Rechtbank dat de klager, door tegenover de verbalisanten te verklaren dat hij de auto niet meer terug wil hebben, zijn wil tot uiting heeft gebracht afstand te doen van de auto, geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Dat de klager het proces-verbaal inhoudende zijn tegenover de verbalisanten afgelegde verklaring niet heeft ondertekend, noopt niet tot een andere conclusie. Ook in zoverre is het middel tevergeefs voorgesteld.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en H.A.G. Splinter van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
17 maart 2015.