ECLI:NL:HR:2015:638

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 maart 2015
Publicatiedatum
17 maart 2015
Zaaknummer
14/01499
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verstekverlening en aanwezigheidsrecht in hoger beroep bij gedetineerde verdachte

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 maart 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was niet verschenen tijdens de behandeling van zijn zaak in hoger beroep, omdat hij op dat moment gedetineerd was in Argentinië in verband met een andere strafzaak. De voorzitter van het hof verleende verstek tegen de verdachte, wat later als onjuist werd beoordeeld. De Hoge Raad oordeelde dat de beslissing van het hof om verstek te verlenen niet in overeenstemming was met het recht, aangezien de verdachte niet vrijwillig afstand had gedaan van zijn recht om aanwezig te zijn bij de behandeling van zijn zaak. Dit werd onderbouwd door een schrijven van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, waaruit bleek dat de verdachte ten tijde van de zitting in hoger beroep in Argentinië was gedetineerd.

De Hoge Raad concludeerde dat het van groot belang was voor de verdachte om bij de behandeling van zijn zaak aanwezig te zijn. Daarom werd besloten dat de zaak opnieuw moest worden behandeld in hoger beroep, waarbij de verdachte de mogelijkheid kreeg om zijn zaak in zijn tegenwoordigheid te laten behandelen. De Hoge Raad vernietigde het bestreden arrest en wees de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam voor een nieuwe behandeling.

Deze uitspraak benadrukt het belang van het aanwezigheidsrecht van de verdachte in strafzaken en de noodzaak voor de rechter om zorgvuldig om te gaan met situaties waarin een verdachte niet kan verschijnen, vooral wanneer dit het gevolg is van detentie in het buitenland.

Uitspraak

17 maart 2015
Strafkamer
nr. S 14/01499
MTR/EC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 22 juni 2007, nummer 23/000690-04, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing of verwijzing van de zaak, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het eerste middel

2.1.
Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte verstek heeft verleend tegen de niet verschenen verdachte aangezien deze ten tijde van de behandeling van zijn zaak ter terechtzitting in hoger beroep uit anderen hoofde was gedetineerd en hij niet vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn recht om bij de behandeling van zijn zaak aanwezig te zijn.
2.2.
De verdachte is gedagvaard te verschijnen ter terechtzitting in hoger beroep van 8 juni 2007. Het proces-verbaal van deze terechtzitting houdt het volgende in:
"De verdachte, hoewel behoorlijk gedagvaard als:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978,
niet ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens,
en zonder bekende feitelijke woon- of verblijfplaats,
is niet verschenen.
Als raadsman van de verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. F. van der Meij, advocaat te Amsterdam, die desgevraagd verklaart zijn cliënt heden niet te verwachten, al een jaar geen contact meer met hem te hebben en door de verdachte niet uitdrukkelijk te zijn gemachtigd als advocaat de verdachte te verdedigen.
De advocaat-generaal legt over een formulier waaruit blijkt dat zowel op de datum van het uitreiken van de dagvaarding als drie dagen voor de zitting en heden door middel van geautomatiseerde informatiesystemen (VIP) is gecontroleerd of verdachte in een Nederlandse penitentiaire inrichting verbleef, hetgeen niet het geval bleek te zijn.
Op vordering van de advocaat-generaal verleent de voorzitter namens het hof verstek tegen de niet verschenen verdachte en beveelt dat met de behandeling van de zaak zal worden voortgegaan."
2.3.
In cassatie is - door middel van aanhechting aan de schriftuur - overgelegd een aan de verdachte gericht schrijven van [betrokkene], Casemanager Latijns-Amerika en de Caraïben (Ministerie van Buitenlandse Zaken, Consulaire Zaken en Migratiebeleid, Consulaire aangelegenheden, Den Haag) van 21 mei 2014, inhoudende:
"Onder verwijzing naar ons telefoongesprek van vandaag, waarin u mij ten behoeve van een juridische aangelegenheid alhier om een detentieverklaring verzocht, bevestig ik hierbij dat u op 2 juni 2007 in Argentinië gearresteerd en gedetineerd werd en dat u op 15 mei 2011 door de bevoegde Argentijnse autoriteit werd uitgezet en aldus dat land verlaten heeft."
2.4.
Uit het hiervoor onder 2.3 vermelde stuk - aan de herkomst en betrouwbaarheid waarvan in redelijkheid niet behoeft te worden getwijfeld - moet worden afgeleid dat de verdachte ten tijde van de behandeling van zijn zaak in hoger beroep in verband met een andere strafzaak was gedetineerd, zodat de beslissing van het Hof om tegen de verdachte verstek te verlenen en het onderzoek ter terechtzitting voort te zetten, achteraf bezien onjuist was. Gelet op het grote belang van de verdachte om bij de behandeling van zijn zaak aanwezig te zijn brengt het vorenoverwogene mee dat de verdachte de mogelijkheid dient te hebben om zijn zaak alsnog in hoger beroep in zijn tegenwoordigheid te doen behandelen. Dit leidt ertoe dat het bestreden arrest moet worden vernietigd en dat de zaak moet worden teruggewezen opdat deze opnieuw wordt berecht en afgedaan.
2.5.
Het middel is dus terecht voorgesteld.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het tweede middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en N. Jörg, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
17 maart 2015.