Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het tweede middel
3.Slotsom
4.Beslissing
17 maart 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 maart 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte had beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof, waarbij de appeldagvaarding nietig werd verklaard. De advocaat van de verdachte, mr. A.R. Kellermann, had middelen van cassatie voorgesteld, die aan het arrest waren gehecht. De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing van de zaak naar het Hof voor herbehandeling.
De Hoge Raad oordeelde dat de aan de appeldagvaarding gehechte akte van uitreiking niet voldeed aan de vereisten van artikel 588 van het Wetboek van Strafvordering. De akte vermeldde niet waarom de dagvaarding niet was uitgereikt en er was geen bewijs dat een bericht van aankomst aan de woning van de verdachte was achtergelaten. Dit was in strijd met de wettelijke bepalingen die vereisen dat een gerechtelijk schrijven daadwerkelijk moet worden aangeboden aan de woning van de geadresseerde, met achterlating van een bericht van aankomst indien niemand is aangetroffen.
Het Hof had kennelijk geoordeeld dat aan deze vereisten was voldaan, maar de Hoge Raad vond dit oordeel niet begrijpelijk gezien de inhoud van de akte van uitreiking. Daarom verklaarde de Hoge Raad de appeldagvaarding om doelmatigheidsredenen nietig, waardoor de bestreden uitspraak niet in stand kon blijven. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en verklaarde de dagvaarding in hoger beroep nietig.