ECLI:NL:HR:2015:61

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 januari 2015
Publicatiedatum
13 januari 2015
Zaaknummer
13/05549
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over niet-ontvankelijkheid in hoger beroep wegens termijnoverschrijding en kennisgeving

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 januari 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam. De verdachte, geboren in 1984, was gedetineerd in Engeland en stelde dat zij niet op de hoogte was van de behandeling van haar zaak in eerste aanleg. Het Hof had de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep, omdat zij niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn van veertien dagen na de einduitspraak had geappelleerd. De verdachte had op 11 oktober 2011 verstek gekregen en pas op 15 januari 2013 hoger beroep ingesteld.

De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het Hof niet zonder meer begrijpelijk was, aangezien niet duidelijk was of en wanneer de verdachte door haar moeder op de hoogte was gesteld van de dag van de terechtzitting. De verdachte had haar moeder gemachtigd om haar zaken waar te nemen, en het Hof had overwogen dat de dagvaarding op 5 september 2011 aan de moeder was uitgereikt. De Hoge Raad concludeerde dat het Hof onvoldoende had gemotiveerd waarom de verdachte op de hoogte moest zijn van de zitting, en dat de niet-ontvankelijkheid niet terecht was.

De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en wees de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam voor een nieuwe behandeling. Dit arrest benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de kennisgeving aan de verdachte en de termijnen voor hoger beroep in strafzaken.

Uitspraak

13 januari 2015
Strafkamer
nr. S 13/05549
AGE/CB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 15 oktober 2013, nummer 23/000238-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. E.G.C. Groenendaal, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsvrouwe heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel klaagt dat het Hof de verdachte ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd niet-ontvankelijk heeft verklaard in het hoger beroep.
2.2.
Het procesverloop is weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 4. Het Hof heeft omtrent de ontvankelijkheid van de verdachte in haar hoger beroep het volgende overwogen en beslist:
"De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de verdachte in 2011 gedetineerd was in Engeland en zij derhalve niet op de hoogte was van de behandeling van de zaak in eerste aanleg en ook niet wist van het vonnis.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat zij haar moeder, [betrokkene], had gemachtigd haar zaken waar te nemen. De inleidende dagvaarding is op 5 september 2011 aan deze [betrokkene] in persoon uitgereikt. Voorts heeft de verdachte verklaard dat zij met haar moeder telefonisch over deze zaak heeft gesproken.
Het hof is, gelet op het hiervoor overwogene, van oordeel dat de verdachte op de hoogte was van de behandeling van de zaak in eerste aanleg. Het verweer wordt derhalve verworpen.
De verdachte is in eerste aanleg gedagvaard om op 11 oktober 2011 te verschijnen ter terechtzitting van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De dagvaarding is aan een tot ontvangst gemachtigde persoon uitgereikt op 5 september 2011.
De verdachte is op 11 oktober 2011 bij verstek veroordeeld.
Tegen dit vonnis heeft verdachte niet binnen veertien dagen nadien hoger beroep ingesteld, maar eerst op 15 januari 2013.
Nu het hoger beroep niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn is ingesteld zal verdachte daarin niet ontvankelijk worden verklaard."
2.3.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt als verklaring van de verdachte het volgende in:
"[betrokkene] is mijn moeder. Mijn moeder woonde in mijn huis bij mijn kinderen. Ik had een machtiging aan mijn moeder gegeven om mijn zaken waar te nemen. Ik zat in die tijd gedetineerd in Engeland. Ik sprak regelmatig telefonisch met mijn moeder. Tijdens deze gesprekken hebben wij het ook gehad over deze zaak."
2.4.
In aanmerking genomen dat uit de vaststellingen van het Hof niet valt af te leiden of, en zo ja wanneer de verdachte door haar moeder op de hoogte is gesteld van de dag van de terechtzitting, is het kennelijke oordeel van het Hof dat zich in de onderhavige zaak een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat die dag de verdachte tevoren bekend was als bedoeld in art. 408, eerste lid aanhef en onder c, Sv zodat het hoger beroep binnen veertien dagen na de einduitspraak had moeten worden ingesteld, niet zonder meer begrijpelijk.
2.5.
Het middel is terecht voorgesteld.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
13 januari 2015.