Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Slotsom
4.Beslissing
13 januari 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 januari 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam. De verdachte, geboren in 1984, was gedetineerd in Engeland en stelde dat zij niet op de hoogte was van de behandeling van haar zaak in eerste aanleg. Het Hof had de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep, omdat zij niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn van veertien dagen na de einduitspraak had geappelleerd. De verdachte had op 11 oktober 2011 verstek gekregen en pas op 15 januari 2013 hoger beroep ingesteld.
De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het Hof niet zonder meer begrijpelijk was, aangezien niet duidelijk was of en wanneer de verdachte door haar moeder op de hoogte was gesteld van de dag van de terechtzitting. De verdachte had haar moeder gemachtigd om haar zaken waar te nemen, en het Hof had overwogen dat de dagvaarding op 5 september 2011 aan de moeder was uitgereikt. De Hoge Raad concludeerde dat het Hof onvoldoende had gemotiveerd waarom de verdachte op de hoogte moest zijn van de zitting, en dat de niet-ontvankelijkheid niet terecht was.
De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en wees de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam voor een nieuwe behandeling. Dit arrest benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de kennisgeving aan de verdachte en de termijnen voor hoger beroep in strafzaken.