Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt in:
"3. Uit een proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 december 2008 van verbalisant [verbalisant] blijkt dat hij mijn cliënt tijdens de doorzoeking heeft bevraagd omtrent het vuurwapen. Dat het hier een verhoor als bedoeld in art. 29 Sv betreft, behoeft weinig nadere uitleg. Ik verwijs naar de hieromtrent geldende jurisprudentie en het feit dat cliënt van verbalisant [verbalisant] de cautie heeft gekregen en in het onderzoek reeds als verdachte was aangemerkt.
4. Verder staat vast dat cliënt op het moment dat hij door verbalisant [verbalisant] werd bevraagd, niet de gelegenheid is geboden om voor deze bevraging een advocaat te raadplegen. Ook was hij niet vrij om zich aan het onderzoek te onttrekken. Cliënt werd op het moment van de doorzoeking immers te verstaan gegeven dat hij (1) op één plaats in de woning moest blijven (2) de woning zeker niet mocht verlaten (3) niet mocht bellen en (4) niet mocht praten met de overige aanwezigen in de ruimte.
5. Gezien de bovenstaande situatie kan de situatie waarin cliënt zich ten tijde van de bevraging door [verbalisant] bevond, worden gezien als een situatie vergelijkbaar met die van een aanhouding: het was voor cliënt onmogelijk om zich aan de opsporing te onttrekken.
6. Reeds aan de wieg van het Salduz-arrest van de Hoge Raad, werd door Knigge expliciet rekening gehouden met de mogelijkheid dat in bepaalde omstandigheden ook een niet-aangehouden verdachte het recht heeft om voorafgaand aan zijn verhoor een advocaat te kunnen raadplegen.
7. Inmiddels is de Salduz-jurisprudentie al behoorlijk gegroeid en zijn er diverse voorbeelden van zaken waarin inderdaad de niet-aangehouden verdachte zich kon beroepen op het recht op een advocaat voor het eerste verhoor. Het ging in die zaken om situaties waarin de verdachten werden bevraagd omtrent hun betrokkenheid bij een strafbaar feit terwijl zij zodanig in hun vrijheid beperkt waren dat zij zich niet zomaar aan de opsporing konden onttrekken.
8. Ook Knigge heeft zijn standpunt ten aanzien van het consultatierecht voor de niet-aangehouden verdachte niet gewijzigd. Dat blijkt wel uit punt 5.8 van zijn conclusie bij HR 3 juli 2012, waarin hij - onder verwijzing naar het EHRM-arrest Zaichenko - het volgende opmerkt:
Een "significant curtailment of the [suspect's] freedom of action" kan zich ook voordoen in situaties waarin geen sprake is van een aanhouding in de zin van de artt. 53 en 54 Sv.
9. De situatie waarin mijn cliënt zich bevond ten tijde van de doorzoeking van zijn woning lijkt mij bij uitstek een situatie waarin gesproken kan worden van een significant curtailment van zijn freedom of action. Hij mocht immers niet weg en mocht niet communiceren met anderen dan de opsporingsambtenaren.
10. Naar mijn mening bevond cliënt zich aldus in een situatie vergelijkbaar met die van een aangehouden verdachte en had de politie hem in de gelegenheid moeten stellen om een advocaat te raadplegen alvorens hem te bevragen over het wapen. Dat het hier gaat om een bevraging over bijvangst in een onderzoek naar andere feiten doet niet ter zake, zo blijkt uit de rechtspraak van de Hoge Raad.
11. Per saldo betekent dit dat cliënt in de gelegenheid had moeten worden gesteld om een advocaat te raadplegen alvorens hij zou worden bevraagd omtrent het vuurwapen. Dat dit niet is gebeurd is een onherstelbaar vormverzuim in het vooronderzoek. Cliënt is daardoor in ernstige mate in zijn belangen geschaad. De vaste jurisprudentie van de Hoge Raad leert dat in dit geval slechts bewijsuitsluiting recht kan doen aan cliënt zijn recht op een eerlijk proces.
12. De verklaring van cliënt, afgelegd ten overstaan van verbalisant [verbalisant], dient dan ook uitgesloten te worden als bewijsstuk."