3.3Onderdeel 1 klaagt dat de rechtbank de Gemeente niet-ontvankelijk had moeten verklaren op de grond dat het KB in strijd met art. 78 en 79 Ow en afdeling 3.4 Awb is tot stand gekomen. Voor zover het betoogt dat [eiser] c.s. slechts bekend zijn met een grondplantekening waarop een te onteigenen grootte van 00.31.93 ha is aangegeven – te weten de tekening die was gevoegd bij het verzoekbesluit van de Gemeente aan de Kroon van 28 februari 2011 – faalt het. Bij de (bij repliek in eerste aanleg overgelegde) brief van 20 januari 2011, houdende het aanbod van de Gemeente aan [eiser] c.s. ter zake van de 2.970 m2, is als bijlage gevoegd een ‘aankooptekening’ die een te verwerven oppervlak van 2.970 m2 laat zien. Die tekening draagt als dagtekening 10-01-2011 en als nummer [002]. Diezelfde tekening is gevoegd bij een door [eiser] c.s. zelf (bij antwoord in eerste aanleg) overgelegde brief van de Gemeente aan hen van 31 juli 2012, daterend derhalve van een maand voor de aanpassing van het verzoek van de Gemeente aan de Kroon, in welke brief de Gemeente [eiser] c.s. nog eens heeft verduidelijkt dat zij 2.970 m2 van het perceel nodig had, welk oppervlak, naar zij meldde, niet overeenkwam met de in de onteigeningsstukken genoemde 3.193 m2, en waarin zij een uiteenzetting heeft gegeven van de achtergrond van het gesignaleerde verschil.
3.4.1Onderdeel 1 behelst voorts de klacht dat, bij gebreke van een aangepaste grondplan-tekening, de Kroon niet, zoals zij heeft gedaan, de onroerende zaak met [A] met vermelding van een te onteigenen grootte van 00.29.70 ha ter onteigening kon aanwijzen, aangezien daardoor onduidelijk is op welk gedeelte van het perceel de onteigening ziet.
3.4.2Gelet op de omstandigheid dat de Kroon, naar ook blijkt uit het KB (p. 3), kennis heeft genomen van het hiervoor in 3.3 vermelde aanbod van 20 januari 2011, laat het KB geen andere uitleg toe dan dat de Kroon, overeenkomstig de bedoeling van de Gemeente, het op tekening [002] aangeduide perceelsgedeelte van 00.29.70 ha ter onteigening heeft aangewezen. Anders dan het onderdeel betoogt, is het KB aldus niet in strijd met art. 78 en 79 Ow en afdeling 3.4 Awb tot stand gekomen. Ook deze klacht faalt dus.
3.5.1Onderdeel 2 klaagt dat de vordering van de Gemeente niet – voldoende – duidelijk was, nu de onteigening werd gevorderd van een gedeelte, groot 00.29.70 ha, van het meergenoemde perceel, zulks onder verwijzing naar [A], dat een grootte heeft van 00.31.93 ha. Bij gebreke van een aangepaste grondplantekening is niet voldoende duidelijk welk gedeelte van het perceel het betreft, aldus het onderdeel.
3.5.2De rechtbank heeft de vordering van de Gemeente kennelijk aldus begrepen dat de onteigening werd gevorderd van het in het KB aangewezen betrokken perceelsgedeelte, zodat die vordering, gelet op hetgeen hiervoor in 3.4.2 is overwogen, in dat opzicht voldoende duidelijk is. In zoverre faalt het onderdeel.
3.5.3Juist is de aan de overige klachten van dit onderdeel ten grondslag liggende opvatting dat niet alleen voor de rechthebbende op een te onteigenen perceel, maar ook ten behoeve van derden, die de rechtstoestand van onroerende zaken uit de openbare registers moeten kunnen kennen, duidelijk behoort te zijn wat de grenzen zijn van een onteigend perceel.
3.5.4Gelet op hetgeen hiervoor in 3.4.2 omtrent het KB is overwogen en in het licht van de op het KB geënte vordering van de Gemeente, heeft de rechtbank kennelijk bedoeld als onteigend perceel aan te merken het op de meergenoemde tekening [002] aangeduide perceelsgedeelte van 00.29.70 ha.
3.5.5Nu de rechtbank het onteigende heeft omschreven als hiervoor in 3.2.1 en 3.2.2 vermeld, verschaft het vonnis de noodzakelijke duidelijkheid evenwel niet voor derden – de functionarissen van het kadaster daaronder begrepen – die de onteigeningsstukken niet kennen. De Hoge Raad zal daarin voorzien door het in 3.5.4 vermelde in het dictum van dit arrest tot uitdrukking te brengen. De klachten kunnen daarom bij gebrek aan belang niet tot cassatie leiden.