ECLI:NL:HR:2015:527

Hoge Raad

Datum uitspraak
6 maart 2015
Publicatiedatum
6 maart 2015
Zaaknummer
14/02661
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onteigeningsrecht en de kenbaarheid van perceelsgedeelten voor partijen en derden

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een vonnis van de rechtbank Overijssel, waarin de vervroegde onteigening van een perceelsgedeelte door de Gemeente Zwolle werd uitgesproken. De eisers, bestaande uit drie personen, hebben beroep in cassatie ingesteld tegen dit vonnis, waarbij zij betogen dat de aanwijzing van het te onteigenen perceelsgedeelte onduidelijk is en in strijd met de artikelen 78 en 79 van de Onteigeningswet (Ow) en afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de Kroon, bij Koninklijk Besluit, de onroerende zaken ter onteigening heeft aangewezen, maar dat de onduidelijkheid over de exacte grootte van het perceelsgedeelte voor zowel de partijen als derden niet voldoende kenbaar was. De rechtbank had de vordering van de Gemeente gegrond verklaard, maar de Hoge Raad heeft geoordeeld dat de uitspraak van de rechtbank niet de noodzakelijke duidelijkheid biedt voor derden, zoals functionarissen van het kadaster. De Hoge Raad heeft in het dictum van het arrest voorzien in de noodzakelijke duidelijkheid door de exacte omschrijving van het onteigende perceel op te nemen. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en de kosten van het cassatieberoep gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

6 maart 2015
Eerste Kamer
14/02661
LZ/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [eiser 1],
wonende te [woonplaats],
2. [eiser 2],
wonende te [woonplaats],
3. [eiseres 3],
wonende te [woonplaats],
EISERS tot cassatie,
advocaat: mr. J.P. van den Berg,
t e g e n
de GEMEENTE ZWOLLE,
zetelende te Zwolle,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaten: mr. M.W. Scheltema en
mr. R.T. Wiegerink.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] c.s. en de Gemeente.

1.Het geding in feitelijke instantie

Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar het vonnis in de zaak C/08/141512/HA ZA 13-513 van de rechtbank Overijssel van 9 april 2014.
Het vonnis van de rechtbank is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het vonnis van de rechtbank hebben [eiser] c.s. beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Gemeente heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J.C. van Oven strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van [eiser] c.s. heeft bij brief van 12 december 2014 op die conclusie gereageerd.

3.Beoordeling van het middel

3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Bij Koninklijk Besluit van 25 oktober 2012, nr. 12.002514 (Stcrt. 2012/22912) (hierna: het KB) is goedgevonden en verstaan dat ten behoeve van de uitvoering van het bestemmingsplan ‘Stadshagen II’ en het uitwerkingsplan ‘Stadshagen II, Breecamp Oost’ van de Gemeente, ten name van de Gemeente ter onteigening worden aangewezen de onroerende zaken, zoals aangeduid op de grondtekening die ingevolge art. 78 Ow in de Gemeente en bij Rijkswaterstaat Corporate Dienst te Utrecht ter inzage heeft gelegen en voor zover die zijn vermeld op de bij het besluit behorende lijst.
(ii) Het verzoek tot onteigening van de Gemeente aan de Kroon, dat tot het KB heeft geleid, zag op de onteigening van een oppervlakte van 00.31.93 ha. De Gemeente heeft de Kroon op 30 augustus 2012 per e-mail verzocht om die te onteigenen oppervlakte terug te brengen tot 00.29.70 ha. De Kroon heeft [eiser] c.s. niet om een reactie op die e-mail gevraagd.
(iii) Bij het KB is als te onteigenen onroerende zaak, voor zover in cassatie van belang, aangewezen een perceelsgedeelte, aangeduid als [A], grootte 00.29.70 ha, ten name van [eiser] c.s.
3.2.1
In dit geding vordert de Gemeente vervroegd uit te spreken de onteigening ten name van de Gemeente en ten algemenen nutte van een gedeelte ter grootte van 00.29.70 ha van de onroerende zaak, kadastraal bekend gemeente Zwolle, [001], groot 1.18.81 hectare ([A]).
[eiser] c.s. hebben zich tegen de vordering tot onteigening verweerd onder meer met een beroep op de omstandigheid dat de Kroon 00.29.70 ha ter onteigening heeft aangewezen hoewel het onteigeningsverzoek van de Gemeente aan de Kroon betrekking had op een gedeelte van 00.31.93 ha. Zij betoogden dat de Kroon het verzoek van de Gemeente (in haar e-mail van 30 augustus 2012) om nog slechts 00.29.70 ha ter onteigening aan te wijzen, niet had mogen honoreren en dat de Kroon de geschapen onduidelijkheid over de precies benodigde oppervlakte aan grond uit een oogpunt van zorgvuldigheid niet had mogen laten passeren.
3.2.2
De rechtbank heeft de vervroegde onteigening uitgesproken overeenkomstig de vordering van de Gemeente, een voorschot op de schadeloosstelling voor [eiser] c.s. bepaald, deskundigen en een rechter-commissaris benoemd en de datum voor de descente bepaald.
Naar aanleiding van het hiervoor in 3.2.1 bedoelde verweer overwoog de rechtbank:
“4.2. De rechtbank is van oordeel dat in hetgeen [eiser] c.s. hebben aangevoerd inzake vaste jurisprudentie en/of vigerend rijksbeleid geen aanleiding is gelegen voor het oordeel dat het KB de rechterlijke toets niet zou kunnen doorstaan. De Kroon heeft in overeenstemming met het verzoek van de gemeente, zoals dat ten tijde van de beslissing gold, de oppervlakte van 00.29.70 ha aangewezen als onroerende zaak, waarvan onteigening met het oog op het niet bereikt zijn van minnelijke overeenstemming aangewezen wordt geacht. De rechtbank acht deze beslissing niet strijdig met het uitgangspunt voor onteigening dat die beperkt dient te worden tot een grondbeslag dat feitelijk benodigd is voor het werk, waarvoor onteigend wordt, en dat, indien blijkt dat het werk met minder grondbeslag dan aanvankelijk voorzien, uitgevoerd kan worden, de onteigening voor het meerdere niet wordt uitgesproken. De rechtbank ziet in de door de gemeente genoemde KB's van zowel een oudere als een recente datum hieromtrent een bevestiging.
4.3.
In het KB (onder ad 2 en 3 van de zienswijzepunten van [eiser] c.s.) zet de Kroon uiteen dat diverse biedingen zijn gedaan met wisselende oppervlakten. Vermeld wordt het bod van 20 januari 2011 en de inhoud van dat bod. Voorts de herhaling van dat bod bij brief van 3 juli 2012 van de gemeente en de reactie van [eiser] c.s. bij brief van 30 augustus 2012. Daarin wordt gesteld - aldus de Kroon - dat de (smallere) grondwal niet in nauw overleg met [eiser] c.s. tot stand is gekomen, omdat daarin niet wordt tegemoetgekomen aan de wensen van reclamanten tot een grondruil. In die brief werd geconstateerd dat er geen aanbieding is gedaan voor de uiteindelijk ter onteigening aan te wijzen oppervlakte grond. Omdat deze constatering op zichzelf bezien juist is, heeft de gemeente de Kroon per e-mail van 30 augustus 2012 verzocht om de te onteigenen oppervlakte van het perceel [001] ([A]) terug te brengen tot 2.970 m2. Juist is dat de Kroon vervolgens geen reactie aan de gemeente heeft gevraagd op die e-mail. Het voert te ver om dit formele gebrek tot gevolg te doen hebben dat het KB niet aan de onteigeningsvordering ten grondslag kan worden gelegd. Naar het oordeel van de rechtbank zijn [eiser] c.s. door dit gebrek niet benadeeld. Uit het KB blijkt immers dat hun standpunt met betrekking tot het gevoerde minnelijke overleg en de gewenste, niet voltrokken grondruil in de overwegingen is betrokken.”
3.3
Onderdeel 1 klaagt dat de rechtbank de Gemeente niet-ontvankelijk had moeten verklaren op de grond dat het KB in strijd met art. 78 en 79 Ow en afdeling 3.4 Awb is tot stand gekomen. Voor zover het betoogt dat [eiser] c.s. slechts bekend zijn met een grondplantekening waarop een te onteigenen grootte van 00.31.93 ha is aangegeven – te weten de tekening die was gevoegd bij het verzoekbesluit van de Gemeente aan de Kroon van 28 februari 2011 – faalt het. Bij de (bij repliek in eerste aanleg overgelegde) brief van 20 januari 2011, houdende het aanbod van de Gemeente aan [eiser] c.s. ter zake van de 2.970 m2, is als bijlage gevoegd een ‘aankooptekening’ die een te verwerven oppervlak van 2.970 m2 laat zien. Die tekening draagt als dagtekening 10-01-2011 en als nummer [002]. Diezelfde tekening is gevoegd bij een door [eiser] c.s. zelf (bij antwoord in eerste aanleg) overgelegde brief van de Gemeente aan hen van 31 juli 2012, daterend derhalve van een maand voor de aanpassing van het verzoek van de Gemeente aan de Kroon, in welke brief de Gemeente [eiser] c.s. nog eens heeft verduidelijkt dat zij 2.970 m2 van het perceel nodig had, welk oppervlak, naar zij meldde, niet overeenkwam met de in de onteigeningsstukken genoemde 3.193 m2, en waarin zij een uiteenzetting heeft gegeven van de achtergrond van het gesignaleerde verschil.
3.4.1
Onderdeel 1 behelst voorts de klacht dat, bij gebreke van een aangepaste grondplan-tekening, de Kroon niet, zoals zij heeft gedaan, de onroerende zaak met [A] met vermelding van een te onteigenen grootte van 00.29.70 ha ter onteigening kon aanwijzen, aangezien daardoor onduidelijk is op welk gedeelte van het perceel de onteigening ziet.
3.4.2
Gelet op de omstandigheid dat de Kroon, naar ook blijkt uit het KB (p. 3), kennis heeft genomen van het hiervoor in 3.3 vermelde aanbod van 20 januari 2011, laat het KB geen andere uitleg toe dan dat de Kroon, overeenkomstig de bedoeling van de Gemeente, het op tekening [002] aangeduide perceelsgedeelte van 00.29.70 ha ter onteigening heeft aangewezen. Anders dan het onderdeel betoogt, is het KB aldus niet in strijd met art. 78 en 79 Ow en afdeling 3.4 Awb tot stand gekomen. Ook deze klacht faalt dus.
3.5.1
Onderdeel 2 klaagt dat de vordering van de Gemeente niet – voldoende – duidelijk was, nu de onteigening werd gevorderd van een gedeelte, groot 00.29.70 ha, van het meergenoemde perceel, zulks onder verwijzing naar [A], dat een grootte heeft van 00.31.93 ha. Bij gebreke van een aangepaste grondplantekening is niet voldoende duidelijk welk gedeelte van het perceel het betreft, aldus het onderdeel.
3.5.2
De rechtbank heeft de vordering van de Gemeente kennelijk aldus begrepen dat de onteigening werd gevorderd van het in het KB aangewezen betrokken perceelsgedeelte, zodat die vordering, gelet op hetgeen hiervoor in 3.4.2 is overwogen, in dat opzicht voldoende duidelijk is. In zoverre faalt het onderdeel.
3.5.3
Juist is de aan de overige klachten van dit onderdeel ten grondslag liggende opvatting dat niet alleen voor de rechthebbende op een te onteigenen perceel, maar ook ten behoeve van derden, die de rechtstoestand van onroerende zaken uit de openbare registers moeten kunnen kennen, duidelijk behoort te zijn wat de grenzen zijn van een onteigend perceel.
3.5.4
Gelet op hetgeen hiervoor in 3.4.2 omtrent het KB is overwogen en in het licht van de op het KB geënte vordering van de Gemeente, heeft de rechtbank kennelijk bedoeld als onteigend perceel aan te merken het op de meergenoemde tekening [002] aangeduide perceelsgedeelte van 00.29.70 ha.
3.5.5
Nu de rechtbank het onteigende heeft omschreven als hiervoor in 3.2.1 en 3.2.2 vermeld, verschaft het vonnis de noodzakelijke duidelijkheid evenwel niet voor derden – de functionarissen van het kadaster daaronder begrepen – die de onteigeningsstukken niet kennen. De Hoge Raad zal daarin voorzien door het in 3.5.4 vermelde in het dictum van dit arrest tot uitdrukking te brengen. De klachten kunnen daarom bij gebrek aan belang niet tot cassatie leiden.
3.6
Ook de overige klachten van het middel kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.7
De Hoge Raad ziet aanleiding de kosten van het cassatieberoep te compenseren.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verstaat dat in het vonnis van de rechtbank Overijssel van 9 april 2014 de vervroegde onteigening is uitgesproken van het in dat vonnis nader omschreven perceel, groot 00.29.70 ha, zoals afgebeeld op de hiervoor in 3.3 bedoelde tekening [002] van 10 januari 2011, die aan dit arrest is gehecht;
verwerpt het beroep;
compenseert de kosten van het geding in cassatie aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, G. Snijders, M.V. Polak en T.H. Tanja-van den Broek, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
6 maart 2015.